Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2022-10974 

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert de bezwaren tegen de beschikkingen UHT-DC-I A en UHT-DH A ongegrond te verklaren en de bestreden beschikkingen in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de beschikking UHT-DC I deels gegrond te verklaren en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen. Belanghebbende stelt dat ten onrechte compensatie voor de toeslagjaren 2006 en 2007 is afgewezen. De Commissie overweegt dat de bijstellingen voor de toeslagjaren 2006 en 2007 hebben plaatsgevonden conform de door de belanghebbende opgestuurde informatie en dat dit reguliere correcties zijn.

Belanghebbende stelt dat ten onrechte compensatie voor de maanden mei tot en met december 2008 is afgewezen. De Commissie volgt UHT in haar stelling dat belanghebbende voor de maanden mei tot en met december 2008 geen recht heeft op compensatie, omdat geen kinderopvang is afgenomen in deze maanden. Belanghebbende stelt dat het compensatiebedrag voor de maanden januari tot en met april 2008 onjuist is vastgesteld. De Commissie adviseert UHT ook van 1 juli 2009 als startdatum uit te gaan bij de herberekening van de rente die noodzakelijk is omdat het bedrag in component a wordt verhoogd. Belanghebbende stelt dat de onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen van 2022 ontbreken. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie stelt vast dat belanghebbende inmiddels beschikt over het schriftelijk verweer en de bijbehorende stukken, nu deze op 16 november 2023 aan gemachtigde zijn verzonden. Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in, omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige dossier. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen.

Belanghebbende betwist, bij gebrek aan de onderliggende stukken, dat is uitgegaan van de juiste aanvangsdatum voor de vergoeding van immateriële schade. UHT legt in haar schriftelijk verweer uit dat als aanvangsdatum de datum van de eerste onterechte vermindering of stopzetting van KOT geldt en stelt dat is uitgegaan van de juiste datum. Belanghebbende stelt dat B/T in de toeslagjaren 2006 en 2008 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet en dat daarom sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in artikel 475c sub j van het Wetboek van Rechtsvordering. De Commissie is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van hardheid van het stelsel.

Advies