BAC 2022-03485
Publicatiedatum 24-04-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 december 2021 met kenmerk UHT-DC-I
Ontvangst bezwaarschrift: 29 december 2021
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door- (hierna: gemachtigde) namens (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking definitieve compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: kot) van 10 december 2021. De compensatie is aan belanghebbende toegekend omdat bij de beoordeling van het recht op kot van belanghebbende in de jaren 2012, 2013 en 2014 fouten zijn gemaakt. Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan haar een compensatie toegekend van € 35.525.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het voorgaande moeten de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 15 december 2020 heeft belanghebbende UHT verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kot.
- Bij beschikking van 10 december 2021 heeft UHT belanghebbende een compensatie toegekend van € 35.525.
- Bij brief van 20 december 2021, ontvangen door UHT op 29 december 2021, heeft gemachtigde tegen de beschikking van 10 december 2021 een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 7 september 2023 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van de belanghebbende.
- Gemachtigde heeft zich op 7 december 2023 afgemeld voor de hoorzitting van 8 december 2023. De Commissie heeft de hoorzitting vervolgens afgelast en heeft geoordeeld dat de stand van het dossier zodanig is dat op grond van de stukken tot advisering kon worden overgegaan. De Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden], heeft vervolgens bepaald dat tot advisering zal worden overgegaan.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Onvolledig dossier
Belanghebbende geeft aan dat het bezwaardossier onvolledig is en dat het geen compleet beeld geeft van de wijze waarop zij door Belastingdienst/Toeslagen is bejegend. De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De Commissie
heeft geen aanknopingspunten kunnen vinden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4, lid 2 Awb neergelegde verplichting alle op de zaak
betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. Aangezien belanghebbende heeft afgezien van een hoorzitting en ook niet om aanhouding van de behandeling van haar bezwaren heeft verzocht omdat zij meer of andere stukken in de procedure zou willen betrekken, acht de Commissie het op dit punt ontwikkelde bezwaar ongegrond.
Onduidelijkheden
Belanghebbende wijst op een aantal onduidelijkheden in het dossier en de compensatieberekening. De Commissie meent dat UHT door middel van het indienen van het schriftelijke verweer met de producties waaronder de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum, het bestreden besluit en de berekening voldoende heeft uitgelegd en ook antwoord heeft gegeven op, onder andere, vragen van belanghebbende over de vermelding 'leeftijd kind komt niet overeen met type opvang' en het niet verkrijgen van een BTW nummer in 2017.
Betalingsregeling
Het, beweerdelijk, niet toestaan van een betalingsregeling heeft volgens belanghebbende geleid tot inbreuk op de persoonlijke levenssfeer in de zin van
artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Zij heeft met betrekking tot (de weigering van) haar verzoek om een betalingsregeling geen stukken overgelegd. UHT geeft in de schriftelijke reactie aan dat er geen correspondentie of informatie over een dergelijke verzoek in de systemen van B/T is terug te vinden. Gelet daarop meent de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende destijds een betalingsregeling is geweigerd zodat dit argument reeds hierom niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.
Bejegening B/T
Belanghebbende is van mening dat de Belastingdienst/Toeslagen discriminatoir en onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar hetgeen in strijd is met de Grondwet en het EVRM. Ten aanzien hiervan merkt de Commissie op dat deze stelling op zich zelf, dat wil dus zeggen los van zijn context, buiten het bestek valt van de
compensatieregelingen waarop het bestreden besluit is gebaseerd. Voor zover liggende binnen het bereik van de compensatieregelingen heeft belanghebbende bij het bestreden besluit een compensatie ontvangen. Het door belanghebbende op dit punt opgeworpen bezwaar treft dan ook geen doel nu de Commissie gehouden is de wettelijke financiële kaders van de compensatieregelingen te respecteren en daar niet buiten kan treden.
De werkelijke schade
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de werkelijke schade hoger is dan de toegekende compensatie voor immateriële schade. De Commissie wijst erop dat op grond van artikel 2.1, lid 1 jo. artikel 2.3 van de Wht alleen forfaitaire bedragen aan compensatie worden toegekend. Als belanghebbende meent dat zij meer of andere schade heeft geleden, dan dient zij daarvoor een verzoek in te dienen voor vergoeding van aanvullende werkelijke schade zoals omschreven in artikel 2.1, lid 3 van de Wht.
Einddatum periode immateriële schadevergoeding en rentevergoeding over gemiste KOT
In de schriftelijke reactie heeft UHT opgemerkt dat als einddatum voor de periode waarover de vergoeding immateriële schadevergoeding (onderdeel I van de compensatieberekening en gemiste KOT onderdeel m, (UHT spreekt abusievelijk van "toeslagrente") wordt berekend, ten onrechte de datum 2 december 2021 is gehanteerd; de datum moet zijn 10 december 2021, zijnde de datum van dagtekening van de compensatiebeschikking.
UHT wijst echter erop dat de aanpassing van de datum geen gevolg heeft voor de hoogte van de vergoeding van immateriële schade, omdat het aantal halve jaren waarover de vergoeding wordt berekend niet wijzigt. De toeslagrente wijzigt echter wel. Het bezwaar is op dat punt dus gegrond.
De Commissie meent dat, aangezien het bezwaar op het punt van de toeslagrente slaagt, de einddatum van de periode waarover de vergoeding immateriële schadevergoeding ook moet worden berekend, conform, naar moet worden aangenomen ook in dit geval op basis van het toepasselijke vaste, begunstigende, beleid van UHT tot de datum van de beslissing op bezwaar. Hetzelfde geldt voor de vaste vergoeding van 1%.
Proceskosten
Nu de bezwaren deels gegrond zijn en leiden tot herroeping van het bestreden
besluit, adviseert de Commissie om een vergoeding voor proceskosten toe te
kennen conform het geldende tarief.
Conclusie
De Commissie adviseert het bezwaarschrift gegrond te verklaren en:
- het primaire besluit te herroepen op de in de schriftelijke reactie van 7 september 2023 aangegeven wijze,
- als de einddatum van de periode waarover de vergoeding immateriële schade wordt berekend, de dagtekening van de beslissing op bezwaar te hanteren,
- de vaste vergoeding van 1% aan te passen; en
- een vergoeding voor proceskosten toe te kennen van 2 punten met een wegingsfactor 2 tegen het hoogst geldende tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter