BAC 2021-01502
Publicatiedatum 14-08-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 23 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A en 13 september 2021 met kenmerk UHT-DC I
Ontvangst bezwaarschrift: 5 augustus 2021 en 31 juli 2023
Hoorzitting: 22 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 18 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te
verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen. De Commissie
adviseert UHT het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC-I A
ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 23 juni en 13 september 2021 door UHT genomen beschikkingen, met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DC I. Bij beschikking van 23 juni 2021 is geen compensatie toegekend over de toeslagjaren 2009 en 2012 (UHT DC-I A). Bij beschikking van 13 september 2021 is een bedrag ad € 61.709,- aan compensatie aan belanghebbende toegekend over de toeslagjaren 2010 en 2011 (UHT-DC I). Gedurende de bezwaarprocedure is de vertegenwoordiging van belanghebbende overgenomen door opvolgend gemachtigde.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag, waaronder de artikelen 49, 49b, en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stcrt. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e van de Wht werkt afdeling 2.1, voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.
Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van
compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie
toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.
Gelet op het vorenstaande moet de bestreden beschikking geacht te zijn genomen op
grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft zich op 28 mei 2020 bij UHT aangemeld voor
herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag. UHT heeft in het kader van de
herbeoordeling gekeken naar de toeslagjaren 2009, 2010 en 2011. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft het verzoek van belanghebbende
beoordeeld en aangegeven dat belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en
2012 geen recht heeft op compensatie. Over de toeslagjaren 2010 en 2011 heeft
belanghebbende wel recht op compensatie. Het advies van CvW is op 31 mei
2021 aan UHT toegezonden. - Bij beschikking van 23 juni 2021 met kenmerk UHT-DC-I A heeft UHT
belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en 2012 medegedeeld dat zij geen
recht heeft op compensatie. - Bij beschikking van 13 september 2021 met kenmerk UHT-DC I heeft UHT
belanghebbende over de toeslagjaren 2010 en 2011 een definitief
compensatiebedrag ad € 61.709,- toegekend in verband met individueel
vooringenomen handelen. - Bij brief van 3 augustus 2021, op 5 augustus 2021 door UHT ontvangen, heeft
gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Op 28 september 2021
is nogmaals een bezwaarschrift ingediend. Opvolgend gemachtigde heeft de
gronden van het bezwaar op 31 juli 2023 aangevuld. - UHT heeft op 10 augustus 2023 gereageerd.
- Op 22 november 2023 heeft ten behoeve van het bezwaar van belanghebbende
een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Geen schending inzagerecht en/of equality of arms
Belanghebbende heeft aangevoerd dat UHT zou hebben verzuimd stukken te overleggen, die voor de beoordeling van het bezwaar relevant zouden zijn. Het inzagerecht en de equality of arms zouden hiermee geschonden zijn. De Commissie overweegt met betrekking tot deze procedurele bezwaren als volgt.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 lid 3 tot en met 4 Wht (voorheen artikel 49e lid 3 t/m 4 Awir) heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. UHT heeft naar aanleiding van het pro forma bezwaarschrift van belanghebbende het BIP-dossier overgelegd.
Bij de schriftelijke reactie heeft UHT een uitgebreider dossier overgelegd, waaronder
begrepen de door belanghebbende verlangde tijdlijn en het informatie- en
beoordelingsformulier. Tevens zijn er LIC-overzichten overgelegd. Het komt de
Commissie voor dat belanghebbende hiermee kan beschikken over de op de zaak
betrekking hebbende stukken. Het is niet aannemelijk dat belanghebbende in haar
rechtspositie wordt geschaad door het niet overleggen van stukken.
De Commissie is gezien het voorgaande de opvatting toegedaan dat in deze procedure
van een schending van het inzagerecht of de equality of arms geen sprake is.
Had UHT forfaitaire compensatie moeten toekennen over de toeslagjaren 2009 en 2012
De Commissie constateert dat over het toeslagjaar 2009 sprake is geweest van een
reguliere (zeer geringe) correctie aan de hand van het toetsingsinkomen van
belanghebbende. Dergelijke correcties komen onder de Wht niet voor vergoeding in
aanmerking.
Met betrekking tot het toeslagjaar 2012 overweegt de Commissie als volgt.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van belanghebbende op 21 juli 2012 van € 14.049,- verminderd naar nihil. Niet in geschil is dat de
Belastingdienst/Toeslagen hierbij individueel vooringenomen jegens belanghebbende
heeft gehandeld. UHT is desondanks van opvatting dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie, nu belanghebbende over het toeslagjaar 2012 evident geen recht had op kinderopvangtoeslag.
De Commissie volgt UHT in haar opvatting. Uit het dossier en de bezwaarstukken volgt
niet dat belanghebbende over het toeslagjaar 2012 gebruik heeft gemaakt van
kinderopvang. Belanghebbende ontving over het jaar 2012 een uitkering van het UWV,
en er zijn over 2012 geen aanwijzingen dat zij een reïntegratietraject volgde.
Gemachtigde heeft ter zitting nog hieraan toegevoegd dat naar zijn opvatting over het
toeslagjaar 2012 sprake is van hardheid bij de uitvoering, nu de kinderopvangtoeslag in dat toeslagjaar rechtstreeks is betaald aan een beslag leggende gerechtsdeurwaarder. Niet uit te sluiten valt dat de gerechtsdeurwaarder hierbij frauduleus heeft gehandeld.
UHT heeft hierop gereageerd dat geen sprake kan zijn van hardheid, nu de
kinderopvangtoeslag in het onderhavige geval wel aan belanghebbende ten goede is
gekomen. De kinderopvangtoeslag 2012 is in mindering gebracht op de vordering van de gerechtsdeurwaarder.
De Commissie is met UHT van opvatting dat geen sprake is van hardheid over het
toeslagjaar 2012. De situatie waarin de uitgekeerde bedragen hebben gediend ter
voldoening van openstaande schulden van belanghebbende is niet te vergelijken met de situatie waarin in het algemeen wel hardheid wordt aangenomen, namelijk die waarin een kinderopvanginstelling kinderopvangtoeslag onder zich heeft gehouden terwijl bij belanghebbende geen recht bestond op kinderopvangtoeslag.
Met betrekking tot de rente en kosten 2010 en 2011 en de verzuimboete 2012
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat UHT niet altijd hetzelfde
berekeningsoverzicht hanteert en dat daarom niet duidelijk is of de door de
belanghebbende betaalde rente en boetes wel in aanmerking zijn genomen bij de
vaststelling van het definitieve compensatiebedrag.
De Commissie constateert dat de door belanghebbende betaalde rente is opgenomen
onder component g) in de compensatieberekening en dat deze bedragen overeenkomen met de rente en kosten conform de door UHT overgelegde LIC-overzichten over de toeslagjaren 2010 en 2011.
UHT heeft een verzuimboete uit 2012 ad € 1.500,- als extra tegemoetkoming in
aanmerking genomen als rente en kosten over het toeslagjaar 2010. Over dit bedrag is
echter geen 25% aan materiële schadevergoeding toegekend, hetgeen in de optiek van UHT wel had gemoeten.
UHT acht het bezwaar op dit onderdeel gegrond, en de Commissie zal
dienovereenkomstig adviseren.
Motivering bestreden beschikkingen
Nu het bezwaar tegen de definitieve compensatiebeschikking deels slaagt en de
berekening van de schadevergoeding dient te worden aangepast, is er geen verdere
reden om het al dan niet bestaan van een motiveringsgebrek in deze beschikking te
bespreken.
De motivering van de primaire beschikking kan de afwijzing dragen.
Vergoeding immateriële schade tot het moment van de beslissing op bezwaar
Gemachtigde heeft ter zitting nog betoogd dat de begindatum voor de berekening van de immateriële schadevergoeding eerder dient te liggen, en daartoe gewezen op productie 35 in het dossier. Productie 35 bevat naar opvatting van de Commissie echter geen aanknopingspunten om de begindatum van deze schadevergoeding op een eerder moment dan het door UHT gehanteerde 28 december 2011 te plaatsen. Over de einddatum van de immateriële schadevergoeding overweegt de Commissie als volgt.
De Commissie overweegt dat de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade een
vergoeding is voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid die belanghebbende ervaart omdat het lang duurt voordat de compensatie definitief is berekend. Belanghebbende heeft door de bezwaarprocedure langer moeten wachten op de definitieve berekening van haar compensatie en hiervan stress ervaren die nog steeds voortduurt.
Het bezwaar is deels gegrond. In een dergelijke situatie hanteert UHT als einddatum van de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade het moment van de beslissing op bezwaar. De Commissie ziet daarom aanleiding UHT te adviseren de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade van belanghebbende te berekenen tot het moment van de beslissing op bezwaar.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek voor
vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:
- het bezwaar voor zover het gericht is tegen het bestreden besluit UHT-DC-I A
ongegrond te verklaren; - het bezwaar deels gegrond te verklaren en het bestreden besluit UHT-DC I te
herroepen; - alsnog materiële schadevergoeding toe te kennen over de door belanghebbende
betaalde bedragen aan bestuurlijke boete(s); - de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de
beslissing op bezwaar; - de rentevergoeding voor gemiste KOT te berekenen tot de datum van de
beslissing op bezwaar; - de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag
aan te passen; - een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een
wegingsfactor 2. De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per
procespunt toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter