Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2021-01461

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 30 april 2021 met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT

Ontvangst bezwaarschrift: 11 juni 2021

Overdracht advies aan UHT: 4 mei 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten. Voorts adviseert de Commissie om het bezwaar tegen de toekenning van € 30.000 kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en belanghebbende te laten weten dat dit geen gevolgen heeft voor de integrale beoordeling.

Onderwerp van advies

Het door [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift van 8 juni 2021, ontvangen op 11 juni 2021, is gericht tegen de door de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking lichte toets van 30 april 2021, met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden (Stb. 2022, 433). Hiermee is de regelgeving in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag (hierna "KOT"), waaronder de artikelen, 49, 49b en 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), de Compensatieregeling en het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag (Stct. 2021, nr. 28304), komen te vervallen. Op grond van artikel 9.2, aanhef en onder e Wht werkt afdeling 2.1., voor zover hier relevant, terug tot en met 26 januari 2021.

Artikel 8.6 Wht bepaalt voorts dat beschikkingen, onder andere ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor werkelijke schade en tegemoetkomingen in het kader van opzet/grove schuld (O/GS) die in het kader van de hersteloperatie

toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van afdeling 2.1, vanaf dat tijdstip worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de van
toepassing zijnde artikelen van deze afdeling.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 30 april 2021 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op een niet bekende datum bij UHT aangemeld in het
    kader van een herbeoordeling van kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij brief van 30 april 2021 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld dat zij op
    basis van de uitgevoerde lichte toets nog geen reden ziet om haar € 30.000 te betalen en dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • Bij brief van 8 juni 2021, ingekomen op 11 juni 2021, heeft belanghebbende
    bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Op 2 juli 2021 heeft UHT een
    ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Bij brief van 23 juni 2021 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor de Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de integrale beoordeling nog niet helemaal klaar is.
  • Op 3 juni 2021 is € 30.000 uitbetaald aan belanghebbende.
  • Op 26 november 2022 heeft UHT schriftelijk gereageerd op de bezwaargronden
    van belanghebbende.
  • De Commissie bestaande uit heeft het bezwaarschrift behandeld in haar vergadering van 4 mei 2023.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend en ontvangen en dat het ook
overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of belanghebbende na het besluit van UHT van 23 juni 2021 om aan belanghebbende € 30.000 toe te kennen, een belang heeft bij het voeren van de bezwaarprocedure tegen het besluit van UHT van 30 april 2021 over de afwijzing van dit minimum compensatiebedrag.

De Commissie stelt allereerst vast dat er voldoende aanleiding is om de herroepingsbeschikking van 23 juni 2021 te beschouwen als een nader besluit in de zin
van artikel 6: 19 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De Commissie merkt op dat de feitelijke grondslag en de bevoegdheidsgrondslag dezelfde zijn als bij het bestreden besluit van 30 april 2021. Het bezwaar gericht tegen de beschikking van 30 april 2021 heeft – gelet op het vorenstaande – van rechtswege betrekking op de
herroepingsbeschikking van 23 juni 2021.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 april 2021, waarin is
beslist dat zij op basis van een lichte toets niet in aanmerking komt voor toekenning van een bedrag van € 30.000 op grond van de Catshuisregeling. Belanghebbende is van mening dat zij wel voor deze regeling in aanmerking als er zorgvuldig getoetst zou zijn.

UHT heeft bij beschikking van 23 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld zij alsnog in aanmerking komt voor een compensatie op grond van de Catshuisregeling. Een bedrag van € 30.000 is al eerder, namelijk op 3 juni 2021, aan belanghebbende uitbetaald.

Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van een procedure.
Daarbij gaat het erom of het doel dat diegene voor ogen staat met het rechtsmiddel (in
dit geval bezwaar) kan worden bereikt en voor diegene van feitelijke betekenis is. In
beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit belang bij een
beoordeling van het bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.

De Commissie stelt zich op het standpunt dat het belang van belanghebbende bij het
voeren van de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de lichte toets is komen te
vervallen vanaf 23 juni 2021, zijnde het moment dat UHT bij brief van 23 juni 2021 aan
belanghebbende heeft bekendgemaakt dat zij in aanmerking komt voor de € 30.000,
althans dat het belang van belanghebbende is komen te vervallen bij het ontvangen van het bedrag van € 30.000 op 3 juni 2021.

Nu het procesbelang van belanghebbende is komen te vervallen, acht de Commissie het bezwaarschrift van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk. De Commissie adviseert UHT om het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en belanghebbende te laten weten dat dit geen gevolgen heeft voor de integrale beoordeling.

Op grond van artikel 7:3 sub a Awb is van het horen van belanghebbende afgezien,
omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.

De Commissie wijst UHT, wellicht ten overvloede, op het belang van belanghebbende bij een spoedige integrale beoordeling.

Conclusie

De Commissie adviseert het bezwaar tegen de bestreden beschikking kennelijk niet ontvankelijk te verklaren en de integrale beoordeling van de compensatie in gang te zetten.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter