BAC 2024-15171
Publicatiedatum 27-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 25 september 2023 (UHT-HD CWS)
Hoorzitting: 11 november 2024 om 15:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 7 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, het bestreden besluit op een aantal onderdelen te herroepen en het verzoek om een proceskostenvergoeding in te willigen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 25 september 2023 genomen beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) met kenmerk UHT-HD CWS (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking). Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) een aanvullende compensatie toegekend voor een bedrag van € 16.232.
Procesverloop
• UHT heeft bij beschikking van 4 augustus 2021 aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 50.015, omdat er ten aanzien van de toeslagjaren 2010 en 2011 fouten zijn gemaakt.
• Belanghebbende heeft op 19 april 2022 verzocht om een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.
• De CWS heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 13 september 2023 aan UHT toegestuurd.
• UHT heeft het advies van CWS gevolgd en bij de bestreden beschikking (met kenmerk: UHT-HD CWS) aan belanghebbende een aanvullende compensatie toegekend voor een bedrag van € 16.232.
• Gemachtigde heeft bij brief van 2 november 2023, ingekomen op 8 november 2023, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. Gemachtigde heeft bij brieven van 31 januari 2024 en 7 november 2024 het bezwaarschrift aangevuld.
• UHT heeft op 16 mei 2024 en 8 november 2024 bij beschouwing schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
• Op 11 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
• UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 25 november 2024 een aanvullende schriftelijke beschouwing ingediend. Gemachtigde heeft daar op 8 december 2024 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Terecht is niet in geschil dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit geval kon baseren op het advies van CWS. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat de bezwaren zich beperken tot de hierna te bespreken aspecten.
Immateriële schade
Belanghebbende stelt dat het door UHT in de beschikking toegekende bedrag (op basis van het CWS advies) aan immateriële schadevergoeding te laag is en heeft aanvullende schadevergoeding verzocht. Daaromtrent overweegt de Commissie als volgt.
Advies CWS
CWS heeft geadviseerd de immateriële schadevergoeding te begroten op € 23.295. De vergoeding van immateriële schade van € 10.000 die belanghebbende in het kader van de integrale beoordeling reeds heeft ontvangen, is hierop in mindering gebracht, zodat een bedrag van € 13.295 overblijft voor deze schadepost.
CWS vindt het aannemelijk dat belanghebbende met haar gezin door de KOTproblematiek veel stress en verdriet heeft ervaren. Daarbij heeft CWS rekening gehouden met de donkere schuldenwolk die boven het hoofd hing van belanghebbende, de ernstige financiële gevolgen en het feit dat er dwangverrekening heeft plaatsgevonden. Het leed van belanghebbende is bovendien nodeloos vergroot doordat belanghebbende ondanks haar verzoeken geen persoonlijke betalingsreling kreeg.
Daarnaast heeft CWS in haar advies rekening gehouden met de omstandigheid dat belanghebbende er als alleenstaande en werkende moeder alleen voor stond met twee minderjarige kinderen en dat de organisatorische stress groot moet zijn geweest. Eveneens heeft CWS meegewogen dat belanghebbende bezwaar- en beroepsprocedures heeft moeten voeren en dat dit extra stress heeft veroorzaakt. CWS heeft erkend dat belanghebbende in haar eer en goede naam is geschaad door de onterechte vermoedens van fraude en de kwalificatie opzet/grove schuld.
De CWS acht het aannemelijk dat de financiële problemen grote impact hebben gehad op het sociale leven van belanghebbende en haar kinderen. De CWS vindt het aannemelijk dat de kinderen van belanghebbende een verminderde kwaliteit van leven en veel stress en verdriet hebben ervaren en dat de behoeften van de kinderen gedurende een periode niet of onvoldoende zijn vervuld door belanghebbende. Voorts weegt CWS mee dat een deel van de medische klachten bij belanghebbende zijn verslechterd. Daarnaast vindt CWS het aannemelijk dat de relaties binnen het gezin door de situatie zijn verslechterd en dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van het oudste kind van belanghebbende mede verband houden met de situatie.
In haar rapportage ‘Oog voor mens en ruimhartiger herstel’ van de maand april 2024 beschrijft de CWS het voornemen om een ruimere toets te hanteren. In haar publicatie ‘De werkwijze en het schadekader van de Commissie Werkelijke Schade’ heeft CWS haar beleid uiteengezet. Dit beleid geldt per 3 juni 2024 (hierna: ‘aangepaste beleid’) en is op 1 juli 2024 gepubliceerd op de website van CWS; https://www.werkelijkeschade.nl/onsschadekader. In haar aangepaste beleid vermeldt CWS onder andere dat zij de vergoeding van immateriële schade beoordeelt aan de hand van vijf bouwstenen (A. tot en met E.). Mede op basis van het nieuwe schadekader van CWS is de vergoeding voor de immateriële schade door UHT hoger vastgesteld.
Beslissing UHT
UHT neemt het advies van CWS over en zij heeft in haar schriftelijke reactie uiteengezet welke elementen door CWS zijn betrokken bij de beoordeling en hoe deze hebben geleid tot het compensatiebedrag.
Met inachtneming van het hiervoor genoemde aangepaste beleid van CWS heeft UHT vervolgens een nader standpunt ingenomen. Het nieuwe schadekader vormt aanleiding tot ophoging van de immateriële schade. UHT voert aan dat aan belanghebbende een totaalbedrag van € 33.750 ter zake van vergoeding van immateriële schade toegekend dient te worden. Mede in haar reacties van 8 en 25 november heeft UHT uiteengezet hoe zij tot dit bedrag komt.
De Commissie constateert een rekenfout in de aanvullende schriftelijke reactie bij bouwsteen A en verwacht dat het om een totaalbedrag van € 34.500 moet gaan. Voor bouwsteen A kent UHT abusievelijk in haar laatste beschouwing € 11.250 toe omdat zij met 11 factoren rekent, terwijl zij spreekt over 12 factoren. De Commissie adviseert UHT daarom de compensatie bij de beslissing op bezwaar opnieuw te berekenen. De Commissie vermoedt daarom dat het juiste bedrag € 12.000 moet zijn.
Voor bouwsteen B kent zij een bedrag van € 10.500 toe. Voor bouwsteen C kent UHT € 1.500 toe. Voor bouwsteen D kent UHT € 500 toe. Voor bouwsteen E kent UHT een bedrag van € 10.000 toe. Dit totaalbedrag komt overeen met het oorspronkelijk door CWS geadviseerde bedrag (productie 3 advies CWS, dossier pagina 85).
Daarnaast kent UHT op basis van het gewijzigde kader een aanvullende vergoeding voor regelzaken toe van € 300 per huishouden per gedupeerd toeslagjaar en een forfaitaire vergoeding voor de tot nog toe gevoerde procedures van € 200. Deze aanvullende vergoeding komt neer op een bedrag van € 600 + € 800 = € 1.400 en wordt eventueel verrekend met de eerder vastgestelde definitieve compensatie en het ontvangen surplus op basis van de Catshuisregeling.
Verder hanteert CWS op grond van het schadekader een vaste vergoeding van € 500 (inclusief wettelijke rente) per huishouden voor de tijd en kosten die ouders kwijt zijn aan de procedure bij CWS. Deze vergoeding wordt niet verrekend.
De Commissie
Bouwsteen A.
De Commissie overweegt dat in het aangepaste beleid voor de (niet limitatieve) factoren onder bouwsteen A géén standaardbedragen worden vermeld. De omvang van de immateriële schade wordt onder deze bouwsteen afzonderlijk per factor vastgesteld, afhankelijk van de zwaarte van deze factor. UHT heeft er in haar nadere schadevaststelling voor gekozen om uit te gaan van een standaardbedrag van € 750 per factor. Dit komt de Commissie niet onredelijk voor, temeer nu belanghebbende zich daar niet tegen heeft verzet. In de berekening heeft UHT abusievelijk met 11 factoren gerekend in plaats van 12. De Commissie adviseert UHT daarom om bouwsteen A. te verhogen naar een bedrag van € 12.000.
Bouwsteen B.
CWS heeft in haar advies toegelicht dat de twee kinderen van belanghebbende in meer of mindere mate emotioneel leed hebben ervaren als gevolg van de problemen met de KOT. CWS heeft toegelicht dat de toeslagenaffaire bij de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van het oudste kind een rol heeft gespeeld, maar benoemt tevens dat, gegeven de feiten en omstandigheden, het mogelijk is dat hierbij meerdere factoren een rol hebben gespeeld. CWS heeft binnen de in de werkwijze vastgestelde bandbreedte een vergoeding geadviseerd van € 2.000 per kind en € 3.500 voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van het oudste kind. UHT is in haar aanvullende beschouwing uitgegaan van een hogere vergoeding. Zij gaat uit van een (maximale) vergoeding van € 3.000 per kind en € 4.500 voor de jeugdbeschermingsmaatregel. Belanghebbende stelt dat de vergoeding in het kader van een uithuisplaatsing te laag is en verwijst hierbij onder meer naar het advies van BarentsKrans en een aantal uitspraken.
De Commissie constateert dat CWS en UHT expliciet hebben erkend dat de problemen rondom de KOT hebben bijgedragen aan de uithuisplaatsing. De toeslagenaffaire was hierbij een verergerende factor, maar de uithuisplaatsing lijkt op basis van de stukken niet uitsluitend hieraan te wijten. Uit de stukken blijkt dat ook een aantal andere factoren, waaronder eerder ontstane opvoedproblemen en gezinsdynamiek, hierin – los van de invordering- een rol hebben gespeeld.
UHT heeft naar de mening van de Commissie terecht geconcludeerd dat de door belanghebbende aangehaalde jurisprudentie niet direct toepasbaar is op de onderhavige zaak. Tevens blijkt uit het dossier dat de uithuisplaatsing in dit geval geen disproportionele of volledig onrechtmatige maatregel was, maar een noodzakelijke interventie vanwege de gezinsproblemen. Dit is mede gebaseerd op rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en is door CWS en UHT meegenomen in haar beoordeling. De Commissie trekt niet in twijfel dat de uithuisplaatsing een grote impact heeft gehad op het gezin en blijvende schade heeft veroorzaakt. Hierbij moet niet uit het oog verloren worden dat er binnen de schadekaders van het CWS-beleid al een extra bandbreedte is opgenomen voor jeugdbeschermingsmaatregelen. Naar de mening van de Commissie heeft UHT alle omstandigheden betrokken bij haar beoordeling en daarmee een juiste invulling gegeven aan haar vergewisplicht. De compensatie is gebaseerd op een zorgvuldige afweging van factoren volgens een vast beleidskader. Het bedrag weerspiegelt zowel de erkende impact van de toeslagenaffaire als de gedeelde verantwoordelijkheid voor de omstandigheden. Het is daarmee naar het oordeel van de Commissie terecht dat UHT aansluit bij de hogere vergoeding binnen de vastgestelde bandbreedte, zonder af te wijken van het CWS-beleid.
Bouwstenen C.
Ter zake van bouwsteen C en het toegekende bedrag ad € 1.500 heeft belanghebbende geen nadere gronden aangevoerd.
Bouwsteen D.
Belanghebbende eist een vergoeding voor misgelopen KOT in 2014. UHT heeft naar aanleiding van de hoorzitting een vergoeding toegekend van € 500 voor het jaar 2014. Belanghebbende heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen KOT meer aan durfde te vragen, terwijl zij hier wel nog een jaar recht op had. De Commissie acht het standpunt van UHT begrijpelijk en verdedigbaar.
Bouwsteen E.
De Commissie overweegt dat terecht is uitgegaan van 20 periodes van een half jaar à € 500. Het opgenomen bedrag van € 10.000 is juist.
Aanvullend kent UHT nog € 500 toe voor de gevolgde CWS-procedure en (totaal) € 1.400 voor regelzaken voor de jaren 2010 en 2011. De Commissie is het eens met dit standpunt.
Naar het oordeel van de Commissie heeft CWS in haar advies van 13 september 2023 voldoende en uitgebreid gemotiveerd hoe zij is gekomen tot het compensatiebedrag. Ook acht de Commissie de uiteenzetting van UHT ten aanzien van de bouwstenen A, B, C, D en E begrijpelijk, inzichtelijk en consistent en ziet in hetgeen door belanghebbende is aangevoerd geen reden tot een ander oordeel. De Commissie adviseert UHT om aan haar toezeggingen uit de schriftelijke reactie gevolg te geven en de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar.
Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Omdat de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn en op onderdelen leiden tot herroeping van de bestreden beschikking, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om:
• de beschikking van 25 september 2023 met kenmerk UHT-HD CWS te herroepen;
• Ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade:
- voor bouwsteen A. een bedrag toe te kennen van € 12.000;
- voor bouwsteen B. een bedrag toe te kennen van € 10.500;
- voor bouwsteen C. een bedrag toe te kennen van € 1.500;
- voor bouwsteen D. een bedrag toe te kennen van € 500;
- voor bouwsteen E. een bedrag toe te kennen van € 10.000;
• een bedrag van € 1.400 toe te kennen voor regelzaken;
• een bedrag van € 500 toe te kennen voor de gevolgde CWS-procedure;
• het verzoek om een proceskostenvergoeding voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter