BAC 2023-14935
Publicatiedatum 25-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 22 november 2022 met kenmerk UHT-DCHA en 25 november 2022 met kenmerk UHT-O OGS B
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: n.v.t.
Overdracht advies aan UHT: 18 november 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) een O/GS-tegemoetkoming toegekend voor een bedrag van € 1.669,- voor het jaar 2009 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014.
Op grond van artikel 2.7 Wht bedraagt de totale compensatie € 30.000,-.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 31 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). UHT heeft de jaren 2009, 2010, 2012, 2013 en 2014 beoordeeld.
- UHT heeft bij beschikking van 3 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 9 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCHA aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014. Bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-O OGS B heeft UHT belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming toegekend voor het jaar 2009.
- Gemachtigde heeft bij brief van 20 december 2022, ingekomen op 21 december 2022, tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 2 april 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 1 november 2024 heeft gemachtigde de bezwaargronden aangevuld en te kennen gegeven dat belanghebbende afziet van een hoorzitting.
- UHT heeft op 7 november 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Het niet betrekken van het jaar 2011 in de herbeoordeling
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom het toeslagjaar 2011 niet is meegenomen in de herbeoordeling. In haar ogen had dit moeten gebeuren, omdat ook dit jaar is besproken met de persoonlijk zaakbehandelaar.
De Commissie merkt op dat het bezwaardossier niet het oorspronkelijke verzoek om een herbeoordeling bevat. In het invulformulier staat dat het oorspronkelijke verzoek geen toeslagjaren bevatte. Uit het verslag van een overleg tussen gemachtigde en de persoonlijk zaakbehandelaar volgt dat tussen hen is besproken welke jaren betrokken zouden worden in de herbeoordeling, te weten de jaren 2009, 2010, 2012, 2013 en 2014 (productie 67). Met betrekking tot ‘de overige jaren’, heeft de persoonlijk zaakbehandelaar aangegeven dat er sprake was van geen of nauwelijks neerwaartse correcties. Over die jaren, kennelijk 2007, 2008 en 2011, is afgesproken dat in de tijdlijn kort de correcties worden weergegeven.
In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT ten onrechte heeft nagelaten het toeslagjaar 2011 in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen.
Ontbrekende stukken
In het bezwaarschrift van 20 december 2022 stelt belanghebbende dat zij nog geen kennis heeft kunnen nemen van haar dossier.
De Commissie overweegt dat de beschouwing van UHT en de op de zaak betrekking hebbende stukken op 12 september 2024 zijn toegezonden aan gemachtigde. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen.
Compensatie op grond van vooringenomenheid
Belanghebbende stelt dat zij over de jaren 2010, 2012 en 2014 gecompenseerd had moeten worden op grond van vooringenomenheid. Zij voert hierbij aan dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft nagelaten om uitvraag bij haar te doen, alvorens de KOT voor deze jaren aanzienlijk verlaagd werd.
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de jaren 2010, 2012 en 2014 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T en zal dat hieronder toelichten.
2010
Bij beschikking van 4 maart 2010 werd de KOT verlaagd vanwege een door belanghebbende doorgegeven stopzetting van de KOT met ingang van 16 januari 2010. De KOT is daarna twee keer verhoogd wegens een nieuwe KOT-aanvraag per 1 oktober 2010. Bij de definitieve beschikking van 24 september 2013 is de KOT voor een tweede keer verlaagd. Dat was naar aanleiding van een verhoogd toetsingsinkomen en de bewijsstukken die belanghebbende op 19 april 2013 had ingezonden.
2012
De KOT voor het jaar 2012 is bij beschikking van 21 augustus 2012 verlaagd, omdat belanghebbende de KOT per 15 augustus 2012 stopzette. Vervolgens is de KOT bij definitieve beschikking van 6 maart 2015 vastgesteld conform de door belanghebbende opgestuurde jaaropgave. De KOT werd hierbij lager vastgesteld, omdat sprake was van een verhoogd toetsingsinkomen.
2014
De KOT voor het jaar 2014 werd bij beschikking van 22 april 2014 verlaagd door een ambtshalve aanpassing in het aantal opvanguren: van 80 uur per maand naar 77 uur per maand. Vermoedelijk vond deze wijziging plaats vanwege informatie in de KOI-viewer. Vervolgens heeft belanghebbende de KOT stopgezet per 3 juni 2014. Dat leidde tot de neerwaartse beschikking van 22 juli 2014. Bij de definitieve beschikking van 5 augustus 2016 is de KOT nogmaals verlaagd, op basis van een hoger toetsingsinkomen.
Gelet op het voorgaande is de Commissie van opvatting dat bij de behandeling van de KOT voor de jaren 2010, 2012 en 2014 sprake is geweest van reguliere wijzigingen. Het achterwege laten van een (extra) uitvraag aan belanghebbende, voordat deze wijzigingen werden doorgevoerd, getuigt niet van vooringenomen handelen door B/T.
De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Compensatie op grond van hardheid
Volgens belanghebbende is in de jaren 2009, 2010, 2012, 2013 en 2014 sprake van hardheid van het stelsel, omdat de KOT rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling is betaald, terwijl (een gedeelte van) deze KOT vervolgens bij belanghebbende is teruggevorderd. De Commissie overweegt hierover als volgt.
Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling maar bij de ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan volgens vaste uitvoeringspraktijk - zoals opgenomen in het Handboek Integrale Beoordeling Vaktechniek van UHT (versie 3.8, hierna: Handboek) - sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid. Voor het aannemen van het bestaan van een bijzondere omstandigheid is, volgens die praktijk, niet voldoende dat bij de ouder een bedrag van tenminste € 1.500,- is teruggevorderd. Ook moet duidelijk zijn dat een bedrag van tenminste € 1.500,- teveel is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling en niet ten goede aan belanghebbende is gekomen. De Commissie heeft in de Wht geen aanknopingspunten gevonden die zouden moeten leiden tot de opvatting dat deze praktijk zich niet met die wet zou verdragen of anderszins in strijd zou komen met een wet in formele zin of een rechtsregel van hogere orde. Evenmin acht de Commissie plaats voor de opvatting dat deze praktijk een toets aan het evenredigheidsbeginsel niet zou kunnen doorstaan.
2009
De Commissie overweegt dat voor het jaar 2009 is voldaan aan de door UHT gehanteerde vereisten van haar hardheidsbeleid. Immers is volgens het LIC-overzicht een totaalbedrag van € 4.808,- uitbetaald aan Kinderopvang Combiwel, terwijl de werkelijke opvangkosten bij deze opvanginstelling € 2.160,76 bedroegen (productie 17 en 81). Het is niet gebleken dat het verschil tussen deze bedragen, € 2.647,24, op enige wijze aan belanghebbende ten goede is gekomen. De Commissie meent dat UHT bij de berekening die zij in haar beschouwing maakt ten onrechte uitgaat van het totaal aan werkelijke kosten bij meerdere opvanginstellingen en het totaal aan bedragen die zijn uitbetaald aan derden. De Commissie wijst daarbij op voorbeeldberekening 5 in het Handboek (pagina 28-29), waarbij voor iedere relevante kinderopvanginstelling een afzonderlijke berekening wordt gemaakt.
De Commissie adviseert UHT daarom om aan belanghebbende alsnog een compensatie op grond van hardheid toe te kennen voor toeslagjaar 2009.
Voor zover UHT op grond van bovenstaand advies de O/GS-tegemoetkoming voor het
jaar 2009 herziet, gelet op artikel 2.6 lid 4 van de Wht, dient zij daarbij in acht te nemen dat het indienen van het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure het geval was.
2010, 2012, 2013 en 2014
De Commissie vindt geen aanknopingspunt om te adviseren dat in het geval van de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014 aanspraak bestaat op compensatie vanwege hardheid van het stelsel. UHT heeft de berekening voor deze jaren in haar beschouwing nader toegelicht. Voor deze jaren is aannemelijk geworden dat de KOT die is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling, volledig ten goede is gekomen aan belanghebbende. Dit leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan de hiervoor omschreven door UHT gehanteerde vereisten om voor toekenning van compensatie wegens hardheid van het stelsel in aanmerking te komen. Bovendien is niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden die aanspraak geven op een hardheidscompensatie. Voor het jaar 2013 is bovendien niet voldaan aan het vereiste van haar hardheidsbeleid dat sprake is van een terugvordering of verlaging van minstens € 1.500,-.
Ten aanzien van de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014 adviseert de Commissie UHT daarom om het bezwaar ongegrond te verklaren.
O/GS-tegemoetkoming
Aan belanghebbende is een O/GS-tegemoetkoming toegekend voor de terugvordering van de KOT over toeslagjaar 2009.
Belanghebbende stelt dat zij ook over de overige beoordeelde jaren recht heeft op een O/GS-tegemoetkoming. Zij voert aan dat B/T herhaaldelijk heeft geweigerd een persoonlijke betalingsregeling te treffen en dat meermaals dwanginvorderingen hebben plaatsgevonden.
De Commissie overweegt dat een O/GS-tegemoetkoming op grond van artikel 2.6 van de Wht in beginsel alleen wordt toegekend wanneer is gebleken van een O/GS-kwalificatie. In het geval van belanghebbende volgt uit het overzicht van productie 61 dat enkel ten aanzien van de terugvordering over toeslagjaar 2009 sprake was van een O/GS-kwalificatie. Gelet op de LIC-overzichten, en bij gebrek aan andersluidende gegevens, is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende ten aanzien van de overige jaren om een persoonlijke betalingsregeling heeft verzocht en dat dit verzoek is afgewezen. De Commissie ziet daarom geen aanleiding UHT te adviseren om een O/GS-tegemoetkoming toe te kennen voor het jaar 2010, 2012, 2013 of 2014. Het bezwaar treft geen doel.
Vergoeding voor juridische kosten
Belanghebbende stelt dat zij in aanmerking komt voor een vergoeding van de juridische kosten die zij heeft moeten maken bij haar bezwaar in 2013.
De Commissie is van opvatting dat juridische kosten alleen worden gecompenseerd voor de jaren waarover een aanvrager van KOT in aanmerking komt voor compensatie vanwege vooringenomenheid of hardheid. Bovendien worden in dat geval de kosten voor professionele rechtsbijstand vergoed. Uit het dossier volgt niet dat belanghebbende daar op enig moment gebruik van heeft gemaakt. Het bezwaar treft geen doel.
Schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende voert aan dat sprake is van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsvereiste en het principe van hoor en wederhoor.
Gelet op wat hiervoor is overwogen over toeslagjaar 2009 slaagt dit bezwaar met betrekking tot de motivering van de bestreden besluiten.
In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ziet de Commissie geen aanleiding om een schending van een ander beginsel van behoorlijk bestuur aan te nemen.
Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar aanleiding geeft tot herroeping van tenminste één bestreden besluit, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 1 procespunt (het indienen van een bezwaarschrift) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- het bezwaar tegen de beschikking van 20 november 2022 gedeeltelijk gegrond te verklaren en deze beschikking in zoverre te herroepen;
- belanghebbende alsnog compensatie op grond van hardheid toe te kennen voor toeslagjaar 2009;
- de overige gronden van bezwaar ongegrond te verklaren;
- de beschikking van 25 november 2022 te herroepen, voor zover daar aanleiding toe bestaat wegens de herroeping van de beschikking van 20 november 2022 en voor zover dit niet in strijd is met het verbod van reformatio in peius;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van één procespunt met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter