Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-14824

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 16 juni 2023 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 10 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 19 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
(i) het bezwaar gegrond te verklaren ten aanzien van Bouwsteen B van de
vergoeding voor immateriële schade, (ii) het bestreden besluit op dit punt te
herroepen en (iii) het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding
af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 16 juni 2023 met kenmerk UHT-HD WS.


Met toepassing van de Wht is bij deze beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen aanvullende compensatie ontvangt.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 5 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de toeslagjaren 2013 tot en met 2016.
  • Bij beschikking met kenmerk UHT-B DMB2 van 3 juni 2021 heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld zij recht heeft op € 30.000 op grond van de
    Catshuisregeling, alsmede dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • Belanghebbende heeft op 7 oktober 2021 verzocht om een aanvullende
    compensatie voor de werkelijke schade.
  • Bij beschikking met kenmerk UHT-DC I van 12 januari 2022 heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij recht heeft op een compensatie van
    € 20.480 over de toeslagjaren 2014 en 2015. Omdat belanghebbende eerder al
    € 30.000 had ontvangen, heeft zij geen aanvullende betalingen ontvangen.
  • De Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) heeft haar beoordeling van het
    verzoek van belanghebbende van 7 oktober 2021 op 12 mei 2023 aan UHT
    toegestuurd.
  • UHT heeft het advies van CWS gevolgd en bij beschikking met kenmerk UHT-HD
    CWS van 16 juni 2023 aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen
    aanvullende compensatie ontvangt.
  • Gemachtigde heeft bij brieven van 3 en 4 juli 2023, ingekomen op 4 juli 2023,
    tegen de beschikking met kenmerk UHT-HD CWS bezwaar gemaakt.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 1 juli 2024 het bezwaarschrift aangevuld.
  • UHT heeft schriftelijk gereageerd op 16 september 2024.
  • Op 10 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies aan UHT opgesteld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Het toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde
ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek
tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit
verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde
lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met
toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook
Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De
gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i)
dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die
schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna:
B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.


Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM).


Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat zij zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.


UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS als het advies zelf de motivering bevat en van het
advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen
tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies
van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.


In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel
plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.

In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de
Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.


De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS. Ter zitting heeft de gemachtigde van
belanghebbende aangegeven dat de bezwaren zich beperken tot de hierna te
bespreken aspecten.


Strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
Belanghebbende stelt dat de bestreden beslissing in strijd is met geschreven en
ongeschreven rechtsregels en algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder artikel 3:2
Awb, omdat ten onrechte is bepaald dat belanghebbende geen recht heeft op
aanvullende schadevergoeding, althans dat de per saldo aan belanghebbende
toegekende compensatie onder het bedrag van € 30.000 blijft. Zij is het oneens met de
beoordeling van CWS dat de bepaalde materiële schade het bedrag van de materiële
schade van de IB niet overstijgt en dat de vastgestelde immateriële schade wel de
immateriële schadevergoeding van de IB overstijgt, maar niet de aanvulling op de
Catshuisregeling.


Artikel 3:2 Awb legt het bestuursorgaan de verplichting op om bij de voorbereiding van
een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te
vergaren. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de bestreden beschikking is het advies van CWS gecontroleerd aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De
gegevens zijn afkomstig van onder meer correspondentie, verslagen, mailwisselingen,
stukken omtrent de KOT 2014 en 2015, SAS-overzichten, overzichten van het Landelijk
Incassocentrum en een melding omtrent de Fraude Signalering Voorziening (hierna:
FSV)-lijst. De Commissie is daarom van oordeel dat het bestreden besluit voldoende
inzichtelijk is gemaakt en voldoende is gemotiveerd door middel van het indienen en
delen van een schriftelijke reactie en de bijbehorende producties met gemachtigde op 16 september 2024. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.


FSV-lijst, Msnp en Wsnp
Belanghebbende voert aan dat zij schade heeft geleden als gevolg van de problemen met de KOT. Belanghebbende wijst erop dat haar naam voorkwam op de FSV-lijst. Zij stelt schade te hebben geleden, omdat het verzoek om toegelaten te worden tot een Msnp - traject op die grond werd afgewezen en voor belanghebbende alleen nog de weg naar de Wsnp openstond. Dit heeft gevolgen gehad voor het inkomen en de vermogenspositie van belanghebbende. Het WSNP-traject is bovendien mede ten gevolge van de terugvorderingen van de KOT verlengd.


UHT stelt in navolging van CWS dat de afwijzing van het Msnp-traject niet het gevolg is
geweest van de KOT-problemen. Niet duidelijk is geworden in hoeverre belanghebbende benadeeld is omdat zij was aangewezen op het Wsnp-traject. Op basis van het dossier concludeert UHT dat het Wsnp-traject is gestart 9 december 2013, derhalve vóórdat de KOT-problemen ontstonden in februari 2016. De afwijzing van het Msnp-traject heeft al hiervóór plaatsgevonden. De schade die belanghebbende zou hebben geleden omdat zij niet mocht studeren tijdens het Msnp-traject komt vanwege het ontbreken van een causaal verband tussen de afwijzing van het Msnp-traject en de KOT-problemen eveneens niet in aanmerking voor vergoeding. UHT stelt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de boedelachterstand en de nieuwe schulden van belanghebbende, de redenen van de verlenging van de Wsnp, waren veroorzaakt door de KOT-problemen.


De Commissie constateert op basis van het dossier en de informatie verstrekt op de
hoorzitting van 10 oktober 2024 dat de persoonsgegevens van belanghebbende waren opgenomen op de FSV-lijst. Die registratie op zichzelf levert geen recht op compensatie onder de Wht op. In het geval van belanghebbende is niet gebleken dat er een rechtstreeks verband is aan te wijzen tussen de FSV-registratie enerzijds en
de afwijzing van de Msnp en de verlenging van de Wsnp anderzijds. Tijdens de
hoorzitting is vast komen te staan dat belanghebbende voor het toeslagjaar 2014 is
aangemerkt als gedupeerde. UHT heeft bevestigd dat de FSV-registratie daarbij niet als
uitgangspunt is genomen.


Tegen deze achtergrond kan de Commissie zich vinden in het besluit van UHT dat
belanghebbende niet in aanmerking komt voor aanvullende compensatie vanwege de
FSV-registratie.


De Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.


Het nieuwe schadekader van CWS
UHT heeft ambtshalve onderzocht of het sinds 1 juli 2024 geldende nieuwe schadekader van CWS aanleiding was de berekening ter zake van de vergoeding voor schade te herzien. Voor wat betreft de schadevergoeding voor immateriële schade heeft UHT berekend dat belanghebbende recht heeft op een bedrag van € 13.000, derhalve € 1.200 meer dan het overeenkomstig het CWS-advies toegekende bedrag van € 11.800. UHT heeft bij Bouwsteen A (aantasting in persoon, van de eer en de goede naam) de volgende factoren in aanmerking genomen en daaraan de volgende bedragen toegekend: i) sociale impact (€ 500), ii) terugbetaling KOT (€ 500), iii) duur KOT schuld (500), iv) dwangverrekening (€ 750) en v) voeren van bezwaar- en beroepsprocedures (€ 750).


Belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting aangevoerd dat de toegekende bedragen te laag zijn en dat UHT ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de volgende
factoren: aangetast gevoel van eigenwaarde, dak-of thuisloosheid, medische component (mishandeling partner), impact op relatie en kwetsbaarheid zwangerschap/alleenstaande/na overlijden.


De Commissie volgt belanghebbende niet in haar betoog. Met betrekking tot de door haar genoemde extra factoren die in aanmerking genomen zouden moeten worden geldt dat, voor zover die zich al hebben voorgedaan, het causaal verband tussen die factoren en de terugvorderingen van de KOT niet is komen vast te staan. De Commissie is voorts van oordeel dat de wel toegekende bedragen voldoende zijn.


Ter zake van Bouwsteen B (gezinssamenstelling) heeft UHT een vergoeding van
€ 1.500 toegekend ter zake het leed dat het kind van belanghebbende heeft geleden. De Commissie is bekend met andere bezwaarprocedures waarin vergelijkbare feiten als in onderhavige zaak aan de orde waren waarbij UHT een hoger bedrag heeft toegekend, namelijk € 2.250. De Commissie adviseert daarom om dit bedrag ook in de onderhavige zaak aan belanghebbende toe te kennen.

UHT heeft verder bedragen toegekend ter zake van Bouwsteen C (€ 1.000) en bouwsteen E (€ 7.500). Tegen de hoogte van deze bedragen richt het bezwaar zich niet.


Al met al adviseert de Commissie UHT tot de (berekening van de) vergoeding van schade met in achtneming van het nieuwe schadekader, zoals door haar in de aanvullende beschouwing is vermeld en hiervoor is beschreven.


Proceskostenvergoeding
Het primaire besluit dient naar het oordeel van de Commissie te worden herroepen ten
aanzien van bouwsteen B van de vergoeding voor immateriële schade. Dit leidt niet tot
een proceskostenveroordeling omdat de herroeping het gevolg is van nieuw beleid en
niet van een onjuiste beslissing van UHT.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • De bestreden beschikking te herroepen en de aan belanghebbende toekomende
    compensatie voor aanvullende schade vast te stellen overeenkomstig de
    aanvullende beschouwing van UHT van 16 september 2024 met dien verstande
    dat daarbij voor Bouwsteen B een bedrag van € 2.250 wordt toegekend.
  • het verzoek om een vergoeding van de proceskosten af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter