Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-14771

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 27 juni 2023 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 24 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: n.v.t.

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking aanvullende
werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna:
CWS).


Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) een aanvullende compensatie toegekend voor een bedrag van € 14.948.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 oktober 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017.
  • UHT heeft bij beschikking van 24 februari 2021 aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij wel in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
    voor een bedrag van € 47.443 voor het toeslagjaar 2015.
  • Op 31 maart 2021 heeft de Commissie van Wijzen geoordeeld dat
    Belastingdienst/Toeslagen (B/T) zich terecht op het standpunt stelt dat voor de
    toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 geen sprake is geweest van institutioneel
    vooringenomen handelen. De CvW overwoog dat: “Uit de motivering en stukken
    volgt dat in de jaren 2013, 2014 en 2017 neerwaartse bijstellingen van de KOT
    hebben plaatsgevonden aan de hand van het later gebleken aantal uren
    kinderopvang en buitenschoolse opvang en de uurtarieven daarvan, en voorts op
    grond van de achteraf vastgestelde toetsingsinkomens. Alle wijzigingen zijn op
    reguliere wijze verwerkt. Ook blijkt niet dat B/T bij de controle over de
    toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 in strijd met de beginselen van behoorlijk
    bestuur heeft gehandeld.”.
  • UHT heeft bij beschikking van 19 juli 2021 aan belanghebbende een compensatie
    toegekend voor een bedrag van € 48.565 voor het toeslagjaar 2015.
  • Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking UHT-DC I van 19
    juli 2021 en de beschikking UHT-DCHA van 21 februari 2023. Op 6 oktober 2022
    en 6 maart 2023 heeft UHT de bezwaarschriften ontvangen.
  • Op 24 november 2023 heeft belanghebbende in de hoorzitting met de BAC haar
    haar bezwaren tegen de uitkomst van de integrale beoordeling toegelicht.
  • In de beslissing op bezwaar van 14 mei 2024 met kenmerk UHT-BOB M heeft UHT
    het advies van de BAC (met kenmerk BAC 2022-10500) gevolgd en het
    compensatiebedrag voor het jaar 2015 aangepast naar € 70.643 (de som van €
    63.643 (aangepaste compensatie) + € 7.000 (correctie onterechte vermindering
    bedrag acute geldnood)).
  • Belanghebbende heeft op 9 november 2021 verzocht om een aanvullende
    compensatie voor de werkelijke schade.
  • Tijdens de procedure heeft CWS belanghebbende geïnformeerd dat CWS alleen de
    schade in verband met toeslagjaar 2015 kan beoordelen omdat UHT enkel voor
    het jaar 2015 compensatie heeft toegekend.
  • Op 30 oktober 2022 heeft belanghebbende CWS gevraagd om de behandeling van
    haar verzoek op te schorten. De ouder wenste eerst een beslissing op haar
    bezwaar tegen de beoordeling over de jaren 2013, 2014 en 2017 af te wachten
    teneinde alsnog de jaren 2013, 2014 en 2017 in de beoordeling door CWS te
    kunnen laten meenemen.
  • Op 10 november 2022 heeft CWS aan belanghebbende bevestigd dat zij de
    behandeling van het verzoek heeft opgeschort.
  • Op 23 maart 2023 heeft belanghebbende gevraagd om de behandeling van haar
    verzoek te hervatten.
  • De CWS heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende om een
    vergoeding van de werkelijke schade op 23 mei 2023 aan UHT toegestuurd.
  • Bij de bestreden beschikking van 27 juni 2023 (UHT-HD CWS) heeft UHT het
    advies van CWS gevolgd en het door CWS geadviseerde aanvullende bedrag van €
    14.443 verhoogd met € 500. UHT heeft belanghebbende een aanvullende
    compensatie toegekend van € 14.948.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 27 juli 2023, ingekomen op 4 augustus 2023,
    tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 13 februari 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • UHT heeft op 16 oktober 2024 een aanvullende schriftelijke beschouwing
    ingediend op basis van het nieuwe schadekader dat de CWS op 1 juli 2024
    gepubliceerd heeft. Hierin stelt UHT een aanvullende immateriële
    schadevergoeding van € 7.700 vast.
  • Gemachtigde heeft op 16 oktober 2024 een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft daar op 23 oktober 2024 op gereageerd met een tweede aanvullende
    beschouwing. Hierin stelt UHT de immateriële schadevergoeding vast op €31.250
    wat (na aftrek eerdere betalingen) leidt tot een aanvullende immateriële
    schadevergoeding van € 9.950.
  • Op 24 oktober 2024 heeft over de beschikking UHT-HD CWS een hoorzitting
    plaatsgevonden bij de Commissie. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat
    achter het advies is gevoegd.
  • De Commissie heeft het bezwaar van belanghebbende behandeld en het hierna volgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.


Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.


Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.


UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het
advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.


In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel
plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.
In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de
Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.


De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.

Algemene opmerkingen
De Commissie overweegt dat UHT in de bestreden beschikking van 27 juni 2023 het
advies van CWS volledig heeft gevolgd. Bovendien heeft UHT het door CWS geadviseerde aanvullende bedrag van € 14.443 verhoogd met € 500. UHT heeft belanghebbende een aanvullende compensatie toegekend van € 14.948.


Omdat CWS, vlak na haar voormelde advies, op 1 juli 2024 een nieuw schadekader heeft gepubliceerd, heeft UHT de situatie van belanghebbende vervolgens ambtshalve
herbeoordeeld op grond van het nieuwe schadekader.


UHT heeft op 16 oktober 2024 een aanvullende schriftelijke beschouwing ingediend op basis van het nieuwe schadekader. Hierin stelt UHT vast dat aan belanghebbende voor het toeslagjaar 2015 wordt toegekend:

  • een extra aanvullende immateriële schadevergoeding van € 7.700;
  • een vergoeding voor reis en verletkosten € 700, die per saldo niet leidt tot een extra
    betaling, omdat dit bedrag is verrekend met de reeds betaalde forfaitaire materiele
    schadevergoeding die hoger was;
  • een vergoeding van € 500 voor de kosten van de procedure bij CWS.

Uit het aanvullende bezwaarschrift van belanghebbende van 16 oktober 2024 volgt dat belanghebbende haar bezwaren handhaaft. Gemachtigde geeft aan dat er ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor de posten:

  • reiskosten,
  • kosten van vrije dagen,
  • inkomensschade,
  • overige vermogensschade,
  • afgeloste schulden en
  • immateriële schade.

Ten aanzien van de bezwaren overweegt de Commissie als volgt.


Jaren voorafgaand aan 2015

Belanghebbende heeft UHT en de Commissie verzocht om ook het effect van de heikele positie van belanghebbende en haar gezin in de jaren voorafgaande aan het toeslagjaar 2015 te betrekken in deze procedure, omdat zij van oordeel is dat er toen te hard is opgetreden door B/T.


UHT heeft gesteld dat deze bezwaarprocedure enkel het toeslagjaar 2015 kan betreffen. UHT heeft voorts aangegeven dat er een beroepsprocedure loopt omtrent de beoordeling van de jaren 2013, 2014 en 2017 en de uit die beoordeling door UHT getrokken conclusie.


De Commissie overweegt als volgt. Het CWS-advies in de onderhavige kwestie heeft
slechts betrekking op de gevolgen van de problemen met de kinderopvangtoeslag (KOT) over het toeslagjaar 2015. De advisering door CWS is in eerste instantie opgeschort om de beslissing op bezwaar tegen de beoordeling door UHT over de toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 af te wachten. In maart 2023 heeft belanghebbende aan CWS bericht dat belanghebbende graag zag dat de behandeling van het verzoek aan CWS werd hervat. CWS heeft aan dit verzoek gevolg gegeven. Daarmee is een situatie in het leven geroepen waarin, zoals CWS in haar advies ook stelt, de jaren 2013, 2014 en 2017 (vooralsnog) buiten beschouwing blijven. De bestreden beschikking van 27 juni 2023 heeft eveneens slechts betrekking op toeslagjaar 2015. Dat betekent dat de Commissie haar advies met in achtneming van haar toetsingskader voor CWS-zaken eveneens beperkt tot het toeslagjaar 2015.


De Commissie weegt in deze benadering mee dat inmiddels UHT van oordeel is dat
belanghebbende over de toeslagjaren 2013, 2014 en 2017 niet in aanmerking komt voor compensatie en dat de Commissie in de bezwaarprocedure over dit oordeel van UHT niet tot een andersluidend advies is gekomen. Het feit dat belanghebbende een
beroepsprocedure heeft ingesteld tegen de beslissing van UHT dat belanghebbende over de toeslagjaren 2013 en 2014 (en ook 2017) niet in aanmerking komt voor compensatie voert niet tot een andere opvatting. Mocht uiteindelijk in rechte komen vast te staan dat er wel aanleiding zou zijn voor compensatie over de aan 2015 voorafgaande toeslagjaren 2013 en/of 2014 (en/of het na 2015 gelegen 2017), dan is dat het moment om deze toeslagjaren bij de beoordeling te betrekken.

O/GS 2015
De Commissie kan uit het dossier opmaken dat belanghebbende en haar toenmalige
partner reeds geruime tijd voor de neerwaartse bijstelling(en) van de KOT in juni 2015 in ernstige financiële problemen verkeerden vanwege diverse aanzienlijke schulden. Uit het bezwaardossier blijkt dat een deurwaarder op 14 oktober 2014 een derdenbeslag heeft gelegd bij B/T ten laste van belanghebbende. Uit het LIC overzicht van 2015 blijkt dat B/T onder het beslag in de periode 1 januari 2015 tot en met 14 april 2015 diverse betalingen aan voormelde deurwaarder heeft verricht. Er blijkt sprake van een schuldenlijst met meer dan 40 schulden. Ook de kosten van de kinderopvanginstelling werden niet voldaan.


De Commissie heeft gezien dat de gehele schuldenproblematiek in combinatie met de
invorderingen van de KOT zeer zwaar hebben gedrukt op belanghebbende en haar gezin.


De Commissie overweegt dat voor het jaar 2015 compensatie is vastgesteld conform de (ruimere) regeling op grond van vooringenomen handelen. Belanghebbende had voor één kind van maart tot juni 2015 KOT aangevraagd en ontvangen, en voor het andere kind alleen in maart 2015. Vanwege de prangende situatie heeft UHT het hele jaar gecompenseerd, waardoor belanghebbende de KOT alsnog heeft ontvangen voor het gehele jaar 2015 en vermeerderd met de forfaitaire compensatiebedragen. De O/GS vergoeding is lager en bedraagt 30% over het bedrag dat over een jaar is
teruggevorderd.


De Commissie overweegt dat artikel 2.6 Wht bepaalt dat slechts één methodiek van
compensatie wordt toegekend om dubbele compensatie voor een jaar te voorkomen.
Daarnaast heeft UHT aangevoerd dat er geen O/GS is gesteld in het geval van
belanghebbende.

De Commissie is van oordeel dat gelet op artikel 2.6 Wht geen sprake kan zijn van een
vergoeding voor O/GS over 2015 omdat over dat toeslagjaar reeds een (ruimere)
vergoeding is toegekend.


De stelling van belanghebbende dat haar een betalingsregeling is geweigerd, is wel van
belang voor de bepaling van de immateriële schadevergoeding over 2015 in het kader
van het schadekader van CWS (paragraaf 2.1 Bouwsteen A onder punt 12. en gelet op
het beslag punt 13.). Op dit punt wordt verder in dit advies ingegaan.


Inkomensverlies & overige vermogensschade
CWS heeft gemotiveerd geadviseerd aan UHT om geen vergoeding voor inkomensschade toe te kennen, omdat voor zover sprake is van een verminderd inkomen, het niet aannemelijk is dat dit komt door de problemen met de KOT. De CWS verwijst naar de reeds eerder bestaande schuldenproblematiek.
CWS adviseert hetzelfde voor de overige vermogensschade, die – voor zover opgetreden - haar inziens niet is veroorzaakt door de terugvordering van de KOT.

UHT heeft voor beide posten onderbouwd waarom zij het advies van CWS volgt.

De Commissie is - binnen haar beoordelingskader - van oordeel dat UHT voldoende heeft voldaan aan haar vergewisplicht. UHT heeft zich mogen baseren op het advies van CWS dat voldoende begrijpelijk en navolgbaar is.


Afgeloste schulden
CWS heeft UHT geadviseerd dat er geen aanknopingspunten aannemelijk zijn gemaakt
om te concluderen dat belanghebbende de aangevoerde schulden en kosten heeft
geleden als gevolg van de problemen met de KOT. De ouder heeft weliswaar haar
schulden benoemd, maar is ondanks het verzoek van CWS om informatie niet op dit
aspect (het causaal verband) ingegaan. CWS overweegt dat meetelt dat de
belanghebbende kampte met forse financiële problemen mede als gevolg van dubbele
woonlasten en het financiële verlies bij de verkoop van de oude woning.


In navolging van CWS heeft ook UHT ondanks verzoek om informatie, geen
aanknopingspunten gevonden die een verband leggen tussen de schulden en kosten met de terugvorderingen van de KOT.


De Commissie is van oordeel dat UHT aan haar vergewisplicht heeft voldaan dat het
advies van CWS begrijpelijk en navolgbaar is en de relevante aspecten heeft benoemd.


De Commissie heeft ter zitting nota genomen van de suggestie van UHT om bij de
beslissing op bezwaar een mogelijke forfaitaire vergoeding te overwegen. De Commissie adviseert UHT ten aanzien van het resultaat van de bedoelde overweging gemotiveerd te beslissen.


Immateriële schadevergoeding
De Commissie is van oordeel dat UHT bij de vaststelling van de immateriële
schadevergoeding de relevante schadeaspecten heeft meegewogen op grond van het
CWS advies.

Echter, naar aanleiding van het ruimere vernieuwde schadekader van CWS, heeft UHT na het CWS advies op eigen initiatief ten gunste van belanghebbende extra bouwstenen en factoren beoordeeld en daarom alsnog een hogere immateriële schadevergoeding toegekend in de aanvullende reactie(s). Per saldo leidt dat tot een (extra) aanvullende immateriële schadevergoeding van € 9.950 (nieuw totaal €31.250 -/- (reeds toegekende) € 6.500 -/- €14.800).


Ter zitting heeft belanghebbende voor 2015 gesteld dat zij herhaalde malen om een
betalingsregeling heeft gevraagd. Naar de mening van de Commissie is deze stelling van belanghebbende niet onaannemelijk en is nader onderzoek door UHT wenselijk in het kader van de beslissing op bezwaar. Belanghebbende heeft bijvoorbeeld op 10 juni 2015 en 23 augustus 2015 bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van de KOT in 2015 en vraagt daarin om coulance.


In de beslissing op het bezwaar tegen de stopzetting van de KOT in 2015 heeft B/T een
toelichting gegeven waarom belanghebbende geen recht had op KOT over het jaar 2015. B/T verklaart dat belanghebbende de ontvangen KOT niet volledig aan betaling van de opvangkosten heeft besteed, geen eigen bijdrage aan de KOT heeft voldaan en in gebreke is geweest ten aanzien van een overeengekomen betalingsregeling met de
kinderopvanginstelling over opvangkosten over 2014.


Ter zitting heeft UHT - naar aanleiding van het door belanghebbende vertelde verhaal - verklaard de beoordeling van de immateriële schadevergoeding op dit punt wederom te heroverwegen.


De Commissie adviseert UHT om nader te onderzoeken in hoeverre voor toeslagjaar
2015 sprake is geweest van een aanvraag tot een betalingsregeling die is geweigerd.


De Commissie geeft UHT in overweging om - los van voormelde advies - te bezien in
hoeverre bij de beoordeling van de relevante immateriële schade bouwstenen in dit
specifieke geval een ruimhartige(r) beoordeling kan worden toegepast in de beslissing op bezwaar, vanwege de tijdens de terugvordering uiterst prangende gezinssituatie van belanghebbende.


Reiskosten 2015
De ouder vraagt om een vergoeding van € 397,88 reiskosten die zij heeft moeten maken om naar de gemeente Den Haag, haar advocaat en de rechtbank te reizen in de periode 2016 tot en met 2019.


CWS adviseert om geen vergoeding voor de reiskosten toe te kennen omdat deze kosten niet veroorzaakt zijn door de KOT maar door de reeds bestaande schuldenpositie. Volgens CWS blijkt uit de stukken in het dossier dat belanghebbende en haar ex-toeslagpartner zich vanaf 2014 in een benarde financiële positie bevonden. Zij hadden al forse financiële problemen toen op 1 juni 2015 de problemen met de KOT begonnen. Toen zij zich in 2016 aanmeldden voor schuldhulpverlening, worstelden zij voor het grootste deel met schulden die een andere oorzaak hadden dan de problemen met de KOT. Uit het schuldenoverzicht blijkt dat zij op 7 juni 2017, 44 schulden had met een totaalbedrag van € 123.251,82. De CWS vindt het daarom aannemelijk dat de ouder ook zonder problemen met de KOT gebruik zou hebben moeten maken van schuldhulpverlening, zodat zij de reiskosten naar de Gemeente voor de (schuld)hulpverlening, advocaat en rechtbank in verband met de WSNP, ook zou hebben gemaakt zonder de problemen met de KOT over 2015.


De Commissie stelt vast dat UHT, na ontvangst van het CWS advies van juni 2023,
alsnog het nieuwe ruimere CWS kader van juli 2024 heeft toegepast. UHT heeft op basis daarvan alsnog een forfaitaire vergoeding toegekend van € 700, die niet tot een
aanvullende betaling leidt, vanwege de verrekening met de reeds betaalde forfaitaire
vergoeding die hoger is.


De Commissie is van oordeel dat UHT haar standpunt voldoende heeft toegelicht. De
Commissie adviseert UHT de bestreden beschikking op dit punt aan te passen conform
hetgeen UHT heeft toegelicht in de aanvullende beschouwing.


Verletkosten / vrije dagen
CWS heeft gemotiveerd dat over 2015 geen verletkosten voor vergoeding in aanmerkingkomen omdat niet aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo is niet vast komen te staan dat het opnemen van de betreffende dagen is gebeurd als gevolg van de KOT problematiek.


In de bestreden beschikking volgt UHT de motivering van CWS dat niet is gebleken dat
de PLB-uren tegen een lager tarief zijn uitbetaald of dat belanghebbende op andere wijze is benadeeld bij de uitbetaling van die uren.


In de aanvullende beschouwing kent UHT, op basis van het nieuwe schadekader, alsnog ambtshalve een forfaitaire vergoeding toe voor verlet- en regelzaken voor een bedrag van € 700. Dit betreft een forfaitaire vergoeding van € 300 per gedupeerd toeslagjaar voor de tijd die belanghebbende kwijt is geweest aan regelzaken rondom de KOT problematiek. Daarnaast kent UHT twee keer een forfaitair bedrag van € 200 toe voor de twee door belanghebbende ingestelde bezwaren. UHT licht toe dat het totale bedrag van € 700 niet wordt uitbetaald, vanwege verrekening met de reeds betaalde forfaitaire materiële schadevergoeding die hoger is.


De Commissie is van oordeel dat UHT voldoende heeft voldaan aan haar vergewisplicht en haar aanvullende beoordeling voldoende heeft toegelicht. De Commissie adviseert UHT de bestreden beschikking op dit punt aan te passen conform hetgeen UHT heeft toegelicht in de aanvullende beschouwing.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie UHT om het bezwaar gegrond te verklaren en om:

    • de compensatie aan te passen conform de herbeoordeling door UHT op grond van
      het nieuwe schadekader van CWS d.d. 1 juli 2024.
    • nader te beoordelen in hoeverre voor toeslagjaar 2015 sprake is geweest van een
      aanvraag tot een betalingsregeling die is geweigerd.
    • geen proceskostenvergoeding toe te wijzen, tenzij uit de herbeoordeling door UHT
      zou blijken dat de bestreden beslissing onrechtmatigheden bevat.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter