Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-14646

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 6 april 2022 met kenmerk UHT-DC I

Hoorzitting: 14 januari 2025 om 13:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 22 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

De door (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking
compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 38.319 voor de
jaren 2008 en 2009.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 4 februari 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
    KOT over de jaren 2007 en 2008. De persoonlijk zaaksbehandelaar heeft in
    overleg met belanghebbende vastgesteld dat de herbeoordeling ziet op de jaren
    2008 en 2009.
  • UHT heeft bij beschikking van 2 maart 2021 belanghebbende medegedeeld dat
    zij aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie voor de
    toeslagjaren 2008 en 2009 toegekend voor een bedrag van € 38.277.
  • UHT heeft met de beschikking van 6 april 2022 (hierna: de bestreden
    beschikking) aan belanghebbende een compensatie, voor de toeslagjaren 2008 en
    2009, toegekend voor een bedrag van € 38.319.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 7 juli 2023 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 25 juli 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 14 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie zal hierbij ingaan op de volgende onderwerpen:

  • Het persoonlijk dossier;
  • Schending van het beginsel “equality of arms”;
  • Strijd met het motiveringsbeginsel;
  • De compensatieberekening over de toeslagjaren 2008 en 2009;
  • Niet herbeoordeelde jaren;
  • Proceskostenvergoeding.

Het persoonlijk dossier
Belanghebbende stelt dat zij niet beschikt over haar persoonlijke en volledige dossier. Op grond van het bepaalde in artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet het orgaan dat bevoegd is om op het bezwaar te beslissen, de op de zaak
betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde ter beschikking stellen. Onder deze stukken vallen de compensatieberekening, de LIC-overzichten van de toeslagjaren 2008 en 2009, het informatie- en beoordelingsformulier en de berekeningen van de rentevergoeding gemiste KOT over deze jaren.

De Commissie stelt vast dat de gemachtigde op 15 oktober 2024 in het bezit is gesteld
van alle op de zaak betrekking hebbende stukken en de schriftelijke beschouwing van 25 juli 2024. Het persoonlijke dossier van belanghebbende valt daar niet onder. De
Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.

Schending van het beginsel “equality of arms”
Belanghebbende voert aan dat het persoonlijke dossier dan wel het volledige dossier niet is verstrekt en dat UHT daardoor in strijd met het beginsel van “equality of arms” in de zin van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) heeft gehandeld. Belanghebbende is hierdoor in haar processuele belangen geschaad.

De Commissie merkt hierover het volgende op. De Commissie is een onafhankelijke
bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb. Voor de
procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Tegen een
besluit op bezwaar van UHT in aansluiting op adviezen van de Commissie kan
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de bestuursrechter. Op grond van artikel 7:4 lid 2 van de Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende
voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke reactie van UHT met de bijbehorende producties is op 15 oktober 2024 aan de gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikking en gelegenheid gehad om daarop te reageren.

De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat
belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van “equality of arms” geschonden zou zijn. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Strijd met het motiveringsbeginsel
Belanghebbende betoogt dat de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd is. UHT stelt dat door de schriftelijke reactie, met verwijzing naar de diverse producties van het bezwaardossier, een eventueel motiveringsgebrek volledig hersteld is.

De Commissie is van oordeel dat ter motivering van de bestreden beschikking gewezen kan worden op het bezwaardossier en de schriftelijke beschouwing van UHT. In het bezwaardossier zijn voorschotbeschikkingen, definitieve vaststellingen van de KOT en LIC, SAS en RKT-overzichten opgenomen. Bij de schriftelijke reactie is een bijlage van de compensatieberekening gevoegd, met daarin verwijzingen naar de diverse producties hoe aan de diverse componenten is gekomen. In het bezwaardossier is het document informatie- en beoordelingsformulier opgenomen waaruit blijkt waarom er voor de toeslagjaren 2008 en 2009 overgegaan is tot compensatie.

De Commissie kan UHT, gelet op het vorenstaande, dan ook volgen in het ingenomen
standpunt ten aanzien van de motivering van het bestreden besluit. De Commissie
adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

De compensatieberekening over de toeslagjaren 2008 en 2009
De Commissie ziet zich verder gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de toeslagjaren 2008 en 2009 op de juiste wijze heeft berekend. UHT heeft naar aanleiding van het ingestelde bezwaarschrift de compensatieberekening nogmaals tegen het licht gehouden en vastgesteld dat een aantal componenten van de berekening onjuist zijn. Het gaat daarbij om de volgende componenten:

  • De rentevergoeding voor gemiste KOT;
  • Vergoeding voor de immateriële schade;
  • Aanvullende vergoeding.

De rentevergoeding voor gemiste KOT
UHT heeft in de schriftelijke beschouwing van 25 juli 2024, en de bijlage
compensatieberekening, vastgesteld dat de rentevergoeding voor gemiste KOT in de
bestreden beschikking van 6 april 2022 niet juist is berekend.

De Commissie kan zich verenigen met het standpunt van UHT dat, uitgaande van
respectievelijk 1 juli 2009 en 1 juli 2010 als startdatum voor de rentevergoeding voor
gemiste KOT tot en met 6 april 2022, de hoogte van deze vergoeding over de toeslagjaren 2008 en 2009 onjuist is berekend. De juiste bedragen luiden als volgt: €
3.142 en € 3.434 en komen in de plaats van de bedragen: € 2.994 en € 3.388.

Het bezwaar van belanghebbende dient gelet op het voorgaande gedeeltelijk gegrond
verklaard te worden.

Vergoeding voor de immateriële schade
Wat betreft de ingangsdatum van de vergoeding voor de immateriële schade overweegt de Commissie dat deze op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wht dient te worden gesteld op de dagtekening van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) vooringenomen handelen van B/T.

Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat voor de gehanteerde startdatum
gekozen is voor de datum van 28 april 2010. Op 26 februari 2010 heeft belanghebbende een stopbrief ontvangen waarin staat dat het voorschot KOT over 2008 terugbetaald dient te worden. De Commissie ziet dan ook aanleiding om van deze eerdere datum uit te gaan. Voor de einddatum diende uitgegaan te worden van de datum waarop de compensatiebeschikking werd genomen, te weten 6 april 2022. De hoogte van de vergoeding voor de immateriële schade zou gelet op de periode 28 april 2010 tot en met 6 april 2022 ongewijzigd blijven.

Aangezien sprake is van gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, dient de
periode waarover de immateriële schade wordt berekend evenwel door te lopen tot de
dagtekening van de beslissing op bezwaar.

Aanvullende vergoeding
De aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) dient door aanpassing van de
rentevergoeding over gemiste KOT opnieuw berekend te worden.

Niet herbeoordeelde jaren
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom de toeslagjaren
2007 en 2010 niet zijn meegenomen in de herbeoordeling. In haar ogen had dit moeten gebeuren, omdat ook over deze jaren kinderopvang is genoten. UHT voert aan dat er op 3 september 2021 telefonisch overleg heeft plaatsgevonden en dat is afgesproken om de jaren 2008 en 2009 beoordeeld zullen gaan worden. Over 2007 is er geen KOT aangevraagd en ontvangen. Voor de ontbrekende jaren zal de persoonlijk
zaaksbehandelaar voor een herbeoordeling nog met belanghebbende contact opnemen.

De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op de toeslagjaren 2007 en 2008. De persoonlijk zaaksbehandelaar heeft het verzoek vervolgens na een gesprek met belanghebbende aangepast naar de toeslagjaren 2008 en 2009. De behandelaar heeft het verzoek tot herbeoordeling aangepast omdat over 2007 niets over een KOT-aanvraag dan wel toekenning in de systemen is aangetroffen. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft de toeslagjaren 2007 en 2010 in de herbeoordeling te betrekken. Nu het oorspronkelijke verzoek (zoals aangepast) en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om andere toeslagjaren (alsnog) in haar advisering te betrekken.

De Commissie ziet in de toelichting van UHT om de ontbrekende jaren 2007 en 2010, vanwege de bijzondere omstandigheden, alsnog in een aanvullend verzoek in herbeoordeling te nemen als een toezegging. De persoonlijk zaaksbehandelaar van UHT zal deze ontbrekende jaren alsnog beoordelen en daarover een nieuwe, primaire beschikking afgeven. Nu deze werkwijze geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie onderhavige bezwaarprocedure niet aan. Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.

Proceskostenvergoeding
De Commissie is van oordeel dat belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toekomt. Omdat de hoogte van het compensatiebedrag wijzigt en het primaire besluit wordt herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (indienen van een bezwaarschrift en verschijnen op de hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Evenals in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om:

    • de compensatieberekening voor de toeslagjaren 2008 en 2009 de rentevergoeding voor gemiste KOT aan te passen naar de volgende bedragen: € 3.142 en € 3.434.
    • de startdatum van de vergoeding voor immateriële schade uit te gaan van 26 februari 2010 en deze te laten doorlopen tot de datum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen;
    • de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) opnieuw te berekenen.
    • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.

    [handtekening]

    De secretaris

    [handtekening]

    De voorzitter