BAC 2023-14632
Publicatiedatum 14-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 21 augustus 2023 (UHT-HD CWS)
Hoorzitting: 20 november 2024
Overdracht advies aan UHT: 15 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gegrond te verklaren, een vergoeding voor werkelijke schade aan
belanghebbende toe te kennen conform de berekening in de aanvullende beschouwing van 9 december 2024, vermeerderd met het bedrag van € 5.494,- en een herberekening van de inkomensschade op basis van een parttime factor van 52%, en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen Beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) een aanvullende compensatie toegekend voor een bedrag van € 23.567,-.
In de aanvullende beschouwing tijdens de bezwaarprocedure van 15 november 2024 is dit bedrag verhoogd; belanghebbende ontvangt aanvullend nog € 12.991,-.
In de aanvullende beschouwing van 9 december 2024 die is opgesteld na de hoorzitting heeft UHT opnieuw een hoger bedrag aan aanvullende schadevergoeding berekend tot een totaalbedrag van € 42.077,-. Dit zal nog worden aangevuld met de herberekening van de inkomensschade op basis van een parttime factor van 52% in plaats van 44,44%.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 30 april 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). - UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
voor een bedrag van € 32.641,-. - UHT heeft bij beschikking van 20 juli 2021 aan belanghebbende een compensatie
toegekend voor een bedrag van € 32.818,- voor de jaren 2008, 2009 en 2011. - UHT heeft bij beschikking van 11 juni 2021 aan belanghebbende een
tegemoetkoming op grond van opzet/grove schuld (O/GS) toegekend voor een
bedrag van € 5.494,- voor toeslagjaar 2014. - Belanghebbende heeft op 5 november 2021 verzocht om een aanvullende
compensatie voor de werkelijke schade. - De Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) heeft haar beoordeling van het
verzoek van belanghebbende in haar adviezen van 25 oktober 2022 en
9 augustus 2023 aan UHT toegestuurd. - UHT heeft het advies van CWS van 9 augustus 2023 gevolgd en bij de bestreden
beschikking aan belanghebbende een aanvullende compensatie toegekend tot een
bedrag van € 23.567,-. - Gemachtigde heeft bij brief van 29 september 2023, ingekomen op 9 oktober
2023, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. - Gemachtigde heeft bij brief van 20 oktober 2023 het bezwaarschrift aangevuld.
- UHT heeft bij beschouwing gedateerd 2 april 2024 en bij aanvullende beschouwing
gedateerd 15 november 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift. - In de aanvullende beschouwing van 15 november 2024, heeft UHT getoetst aan
het nieuwe schadekader CWS per 1 juli 2024 en op grond daarvan nog een
aanvullend bedrag van € 12.991,- toegekend aan belanghebbende. - Op 20 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd. - UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 9 december 2024
een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op
18 december 2024 op gereageerd onder mededeling dat partijen niet tot een
vergelijk zijn gekomen.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het
advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel
plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.
In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de
Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS. Ter zitting heeft de gemachtigde van
belanghebbende aangegeven dat de bezwaren zich beperken tot de hierna te bespreken aspecten.
Opvangkosten en reiskosten
Er is in het bestreden besluit geen vergoeding voor vervangende opvangkosten aan
belanghebbende toegekend omdat 1) zij daar alleen recht op zou hebben als zij recht op KOT zou hebben gehad. Dat was niet zo omdat zij geen zogenoemde doelgroeper was, en 2) niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende opvangkosten heeft gemaakt. Niet is gebleken dat over het betalen van een vergoeding voor de opvang een concrete afspraak tussen belanghebbende en haar ouders is gemaakt.
Belanghebbende vindt de bewijslast die op haar rust veel te zwaar. Zij heeft mondeling
afgesproken haar ouders financieel te compenseren indien de situatie wordt rechtgezet door de Belastingdienst. Van haar kunnen geen concrete schriftelijke afspraken worden verwacht. Zij vraagt om een vergoeding van € 5.000,-.
In de aanvullende beschouwing van 9 december 2024 stelt UHT zich op het standpunt
dat niet aannemelijk is dat belanghebbende schade heeft geleden door het maken van
opvangkosten. Wel vindt UHT het begrijpelijk dat belanghebbende haar ouders een
vergoeding wil geven voor het regelmatig oppassen op haar kinderen in de moeilijke
periode waarin de problemen met de KOT speelden. UHT biedt daarom een symbolische vergoeding van de kosten van opvang door de ouders van belanghebbende van € 2.000,-, inclusief wettelijke rente.
De Commissie kan zich daarin vinden. UHT heeft hiermee afdoende gemotiveerd dat de in redelijkheid gemaakte en redelijk te achten kosten op deze wijze worden
gecompenseerd. De Commissie zal dienovereenkomstig adviseren; zij ziet geen
aanleiding voor het door belanghebbende voorgestelde bedrag van € 3.000,-.
Aan belanghebbende is bij het primaire besluit een vergoeding toegekend voor de
reiskosten naar haar ouders in verband met de opvang tot een bedrag van € 1.995,-. Dat is gebaseerd op een kilometervergoeding berekend over een periode van 7 jaar en de aanname dat belanghebbende 5 keer per jaar haar kinderen naar haar ouders bracht. Belanghebbende stelt dat zij haar kinderen vaker per jaar naar haar ouders bracht. Zij doet het voorstel uit te gaan van 7 keer per jaar, het te vergoeden bedrag zou dan uitkomen op € 2.793,-.
In de aanvullende beschouwing van 9 december 2024 volgt UHT dit voorstel.
Belanghebbende ontvangt een aanvullend bedrag van € 798,- (€ 2.793,- minus
€ 1.995,-).
De Commissie stelt vast dat belanghebbende hiermee instemt.
Studievertraging; inkomensschade en verlies aan verdienvermogen
De Commissie stelt vast dat aan belanghebbende voor het verlies aan verdienvermogen in de periode van 1 december 2020 tot 1 december 2025 een vergoeding van € 5.966,- is toegekend. Zij vroeg om een bedrag van € 6.000,-. De Commissie stelt vast dat dit onderdeel niet (meer) in geschil is.
Belanghebbende heeft gevraagd om een bedrag van € 145.200,- als vergoeding voor
inkomensschade in de periode van 1 februari 2015 tot 1 december 2020. Aan haar is in
het bestreden besluit op basis van het CWS advies toegekend een bedrag van
€ 16.000,-, op grond van de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad.
In de aanvullende beschouwing van 15 november 2024 heeft UHT op basis van een
concrete wijze van schadeberekening, dus niet meer op basis van de Richtlijn, een
vergoeding laten berekenen door een rekenkundige, die neerkomt op in totaal € 19.360,- (€ 15.768,- vermeerderd met € 3.592,- wettelijke rente). In de aanvullende beschouwing van 9 december 2024 heeft UHT zich op het standpunt gesteld dat de nieuwe berekening nog zal worden aangepast; voor alle jaren zal worden uitgegaan van het parttime percentage van 52 in plaats van het in de berekening gehanteerde percentage van 44,44.
Belanghebbende betoogt dat het toegekende bedrag te laag is. Zij is van oordeel dat
voor de juiste beoordeling van het verlies aan verdienvermogen een vergelijking moet
worden gemaakt van de feitelijke inkomenssituatie na de schadeveroorzakende
gebeurtenis met de hypothetische situatie bij het wegdenken van de schadeveroorzakende gebeurtenis. Hierbij komt het aan op een redelijke verwachting
over de toekomstige ontwikkelingen, waarbij op belanghebbende geen zware bewijslast rust. Daarbij heeft zij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad inzake Vehof-Helvetia (arrest van 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2654). Zonder de toeslagenaffaire zou belanghebbende eerder actief zijn geweest op de arbeidsmarkt, in loondienst of als zzp’er, en het is aannemelijk dat zij in de loop der jaren zou zijn doorgegroeid en haar carrière verder had ontwikkeld en opleidingen had afgerond.
In een rekenvoorbeeld gaat zij uit van een minimaal verlies aan verdienvermogen van
€ 1.000,- per maand. Het toegekende bedrag dekt haar schade daarom in het geheel
niet.
De Commissie stelt vast dat in de overgelegde berekening (Schadeopstelling
inkomensschade van 12 oktober 2024) uitgangspunten met gebeurtenis en
uitgangspunten zonder gebeurtenis als basis zijn genomen. Het werkelijk verkregen
inkomen over 2015 tot en met 2020 (uitgangspunt met gebeurtenis) is vergeleken met
het inkomen over 2015 tot en met 2020 op basis van een MBO niveau 2 diploma in de
zorg. De CAO stijgingen, de functiestappen en de gemiste bijdrage werkgever met
betrekking tot het ouderdomspensioen zijn meegenomen (uitgangspunten zonder
gebeurtenis). De Commissie ziet geen aanleiding om de benadering van deze afgesloten periode onjuist te achten. Daarbij heeft de Commissie ook de door belanghebbende genoemde rechtspraak betrokken, waarin het gaat om een redelijke verwachting over toekomstige ontwikkeling met meewegen van goede en kwade kansen. De Commissie ziet verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de betreffende bedragen niet zouden kloppen, of dat het (nog aan te passen) parttime percentage van 52 niet zou kloppen. De Commissie zal UHT daarom adviseren uit te gaan van deze berekening, en het parttime percentage aan te passen naar 52, conform de aanvullende beschouwing van 9 december 2024.
Huishoudelijke hulp
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor een
bedrag van € 4.416,-.
Dit is bij het bestreden besluit niet toegekend omdat CWS het niet aannemelijk vindt
geworden dat belanghebbende kosten voor huishoudelijke hulp bij haar ouders heeft
gemaakt. Ook is niet gebleken dat er destijds een concrete afspraak over het betalen van een vergoeding voor huishoudelijke hulp is gemaakt.
In bezwaar betoogt belanghebbende dat zij voor deze schadepost niet hoeft aan te tonen dat zij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt.
In de aanvullende beschouwing van 9 december 2024 volgt UHT belanghebbende dat
aannemelijk is dat zij wegens medische redenen huishoudelijke hulp heeft gehad. De
hulp is niet exact te bepalen. UHT kent belanghebbende een vergoeding toe van
€ 2.415,- voor de periode 2014 tot en met 2020 (7 jaar maal 3 weken per jaar maal 10
uur per week a € 11,50 per uur).
Belanghebbende kan zich niet vinden in de berekening van UHT. Belanghebbende stelt
voor het verschil te delen en is bereid in te stemmen met een bedrag van € 3.415,50.
De Commissie zal UHT adviseren een vergoeding toe te kennen van € 2.415,-. Zij ziet
geen aanleiding om aan te nemen dat de door UHT gehanteerde berekening onjuist is of geen redelijke vergoeding is voor deze beredeneerde kosten.
Aftrek van het bedrag van € 5.494,- (O/GS-tegemoetkoming)
Partijen zijn verdeeld over de aftrek van het bedrag van € 5.494,-. Volgens
belanghebbende is dit dubbel in mindering gebracht, volgens UHT niet.
De Commissie volgt belanghebbende in de namens haar naar voren gebrachte
berekening van 18 december 2024. In het eerder toegekende bedrag van € 23.567,- is al rekening gehouden met de aftrek van de O/GS-tegemoetkoming van € 5.494,-.
De Commissie zal UHT daarom adviseren het bedrag van € 5.494,- op te tellen bij het
nieuw berekende compensatiebedrag van € 42.077,-, dat ook nog zal worden aangevuld met de herberekening van de inkomensschade op basis van een parttime factor van 52% (in plaats van 44,44%). Het verschil tussen dit totale bedrag en het eerder toegekende bedrag van € 23.567,- is dan het bedrag van de aanvullende schadevergoeding in bezwaar.
Wettelijke rente
Belanghebbende verzoekt om een bedrag van € 24.319,39 aan wettelijke rente over de door haar begrote materiële schade.
De toegekende vergoeding voor materiële schade betreft de opvangkosten en reiskosten, het verlies van (toekomstig) inkomen, de huishoudelijke hulp en de verletdagen en reiskosten voor regelzaken. Met uitzondering van de vergoeding voor inkomensschade is de wettelijke rente volgens CWS en UHT al inbegrepen in de vergoedingen. Dit geldt ook voor het toegekende bedrag aan vergoeding voor immateriële schade. De Commissie acht dit navolgbaar.
Vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende heeft een vergoeding voor immateriële schade gevraagd van
€ 50.000,-.
De toegekende vergoeding voor immateriële schade is in het advies van CWS vastgesteld op € 22.800,-; € 19.800,- voor het leed van belanghebbende en € 3.000,- voor het leed van haar kinderen.
In de aanvullende beschouwing is dit bedrag verhoogd op grond van het nieuwe
beleidskader van CWS. De vergoeding is vastgesteld op € 30.250,-; € 25.750,- voor het
leed van belanghebbende en € 4.500,- voor haar 2 kinderen.
In beide gevallen is dit bedrag verminderd met het tijdens de integrale beoordeling al
toegekende bedrag van € 11.500,-.
De Commissie stelt vast dat het in de aanvullende beschouwing toegekende bedrag niet wordt betwist.
Vergoeding voor verletdagen en reiskosten voor regelzaken en het voeren van de procedure bij de CWS
UHT heeft in de aanvullende beschouwing van 15 november 2024 ambtshalve een bedrag van € 1.800,- toegekend als vergoeding voor verletdagen en reiskosten voor regelzaken. Voor het voeren van de procedure bij de CWS is ambtshalve een vergoeding van € 500,- toegekend.
De Commissie neemt hiervan met instemming kennis.
Gevolgen voor bijstandsuitkering
Ten aanzien van de gevolgen die de vergoeding van werkelijke schade heeft voor de
bijstandsuitkering die belanghebbende in het verleden heeft ontvangen, overweegt de
Commissie als volgt.
Gelet op artikel 31, tweede lid, aanhef en onder I, van de Participatiewet, in samenhang met artikel 7, aanhef en onder p, van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ (Vrijlating uitkeringen en vergoedingen) en artikel 2.1, derde lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen, komt het de Commissie voor dat een vergoeding van werkelijke schade niet wordt gerekend tot de middelen in de zin van de Participatiewet. Dat betekent dat deze vergoeding volgens de Commissie niet op een bijstandsuitkering in mindering wordt gebracht.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, en de wijziging niet alleen het gevolg is van de wijziging van het beleid van CWS, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gegrond te verklaren en om:
- Een vergoeding voor werkelijke schade aan belanghebbende toe te kennen conform de berekening in de aanvullende beschouwing van 9 december 2025, vermeerderd met het bedrag van € 5.494- en een herberekening van de inkomensschade op basis van een parttime factor van 52%;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.
[handtekening]
De secretaris
[handtekening]
De fungerend voorzitter