BAC 2023-14317 BAC 2022-08417
Publicatiedatum 25-11-2024
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 6 mei 2022 met kenmerk UHT CHR GU en 6 juli 2023 met kenmerk UHT-DCHA
Hoorzitting: 2 oktober 2024
Overdracht advies aan UHT: 4 november 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de beschikkingen van 6 mei 2022 met kenmerk UHT CHR GU en 6 juli 2023 met kenmerk UHT-DCHA in stand te laten.
Onderwerp van advies
De door [belanghebbende] en [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikking eerste toets van 6 mei 2022 (UHT CHR GU) en de beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag van 6 juli 2023 (UHT-DCHA).
In de beschikking van 6 mei 2022 is het verzoek om toekenning van € 30.000 afgewezen. In de beschikking van 6 juli 2023 is het verzoek om compensatie voor
berekeningsjaren 2006 tot en met 2008, 2015 en 2016 afgewezen. De beschikkingen
wordt hierna aangeduid als de bestreden beschikkingen.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikking van 6 mei 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht. De beschikking van 6 juli 2023 is genomen op grond van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 10 december 2021 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2005 en 2006.
- UHT heeft bij beschikking van 6 mei 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
- In haar advies van 12 juni 2023 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) zich terecht op het standpunt stelt dat de compensatieregeling van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet niet van toepassing is voor de berekeningsjaren 2006 tot en met 2008, 2015 en 2016.
- UHT heeft bij de bestreden beschikking van 6 juli 2023 aan belanghebbende bericht dat zij geen recht heeft op een vergoeding voor berekeningsjaren 2006 tot en met 2008, 2015 en 2016.
- Belanghebbende heeft bij brieven van 12 juni 2022 en 14 juli 2023, tegen de bestreden beschikkingen bezwaarschriften ingediend.
- UHT heeft op 12 april 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 2 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt, dat bij het advies is gevoegd. - Op 3 oktober 2024 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
- Op 14 oktober 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend.
- Dit advies is uitgebracht door [voorzitter] en [leden].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Onvolledig dossier
Belanghebbende stelt dat zonder het volledige (persoonlijke) dossier niet kan worden beoordeeld of alle relevante stukken aanwezig zijn. De Commissie volgt dit standpunt
van belanghebbende niet. De schriftelijke beschouwing en de op de zaak betrekking
hebbende stukken zijn aan belanghebbende toegezonden. De Commissie heeft geen
aanknopingspunten om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2
Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen.
Vooraankondiging
Belanghebbende voert aan dat zij geen vooraankondiging heeft ontvangen, waardoor zij destijds niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze kenbaar te maken. De
Commissie overweegt dat, hoewel dat inderdaad niet de aangewezen gang van zaken is, belanghebbende in het kader van de bezwaarprocedure de gelegenheid heeft gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. Een eventuele tekortkoming is daarmee hersteld.
Zorgvuldigheid en motivering
Volgens belanghebbende zijn de bestreden besluiten in strijd met de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur genomen. Meer specifiek zijn de besluiten onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek.
De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide toelichting in het informatie- en beoordelingsformulier en met behulp van LIC-overzichten en overige producties de bestreden besluiten voldoende heeft onderbouwd.
2005
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom het jaar 2005 niet is meegenomen in de beoordeling. De Commissie stelt vast dat belanghebbende heeft gevraagd om herbeoordeling van berekeningsjaar 2005. Uit het informatie- en
beoordelingsformulier (productie 5, pagina 2) blijkt dat belanghebbende hierna met de persoonlijk zaakbehandelaar heeft afgesproken om dit jaar niet te opnieuw te
beoordelen. Van enige onduidelijkheid op dit punt is dus geen sprake.
Advies van de Commissie van Wijzen
Naar aanleiding van het bezwaar van belanghebbende beoordeelt de Commissie of UHT zich mocht baseren op het advies van de CvW. De Commissie stelt voorop dat de CvW een adviseur is in de zin van artikel 3:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). UHT mag zich daarom op het advies van de CvW baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het onderzoek dat aan het advies ten grondslag ligt op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten (artikel 3:9 Awb).
Afwijzing compensatie/ tegemoetkoming
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op een herstelregeling. De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is dat bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van KOT voor de berekeningsjaren 2006, 2007, 2008, 2015 en 2016 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Uit het dossier (productie 4) en de schriftelijke beschouwing van UHT blijkt dat in de betreffende jaren sprake is geweest van wijzigingen in de aangevraagde KOT, die het gevolg zijn van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen in de opvanguren en/ of een wijziging van het toetsingsinkomen. In 2008 was voorts sprake van informatie van de kinderopvanginstelling waardoor het recht op KOT is herzien. De Commissie acht het in dit verband aannemelijk dat de terugvorderingen van KOT gelegen waren in te hoge voorschotten, die op basis van reguliere wijzigingen opnieuw
zijn berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.
De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van
belanghebbende anders over te oordelen. Verder heeft de Commissie geen aanleiding om te veronderstellen dat sprake is geweest van een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.
Termijnen berekeningsjaar 2006
Belanghebbende stelt dat B/T niet tijdig heeft gereageerd op het bezwaar tegen de
beschikking met kenmerk T0600201 van 3 september 2008. In dit verband is sprake
geweest van vooringenomenheid.
UHT stelt dat het bezwaar van belanghebbende gegrond is verklaard bij beschikking van 7 april 2009. Deze late beslissing op bewaar kan hooguit als onzorgvuldig worden
aangemerkt, maar levert geen vooringenomenheid of hardheid op, aldus UHT. De
Commissie volgt dit standpunt van het UHT.
Weigering betalingsregeling 2006
Belanghebbende voert tenslotte aan dat zij in aanmerking komt voor een
tegemoetkoming voor berekeningsjaar 2006. Volgens belanghebbende heeft B/T op basis van een onterechte kwalificatie opzet/ grove schuld, geen persoonlijke betalingsregeling toegekend in verband met beschikkingsnummer 1722.04.598.T.6.00201. Zij heeft op 23 september 2008 en 17 november 2009 verzocht om een betalingsregeling.
UHT geeft aan dat uit de systemen van B/T niet blijkt dat een betalingsregeling is
geweigerd (productie 42).
De Commissie overweegt dat uit de door belanghebbende overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat door haar is verzocht om een persoonlijke betalingsregeling, gelet op de verrichte betalingen. Er lijkt sprake te zijn van een reguliere betalingsregeling van 24 maanden, die belanghebbende zo goed mogelijk heeft proberen na te komen. Dit volgt ook uit het LIC-overzicht voor 2006 (productie 16) waaruit blijkt dat belanghebbende het teruggevorderde bedrag in 17 verschillende termijnen heeft terugbetaald. Er zijn betalingen verricht die variëren tussen € 103 en € 110 per maand met 2 betalingen van € 205 en € 161.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert om het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- de bestreden beschikkingen van 6 mei 2022 (UHT CHR GU) en 6 juli 2023 (UHTDCHA) in stand te laten;
- het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter