BAC 2023-14260
Publicatiedatum 28-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 11 april 2022 met kenmerken UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A
Ontvangst bezwaarschrift: 25 april 2022
Hoorzitting: 24 april 2024
Overdracht advies aan UHT: 26 november 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het
bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A gegrond te verklaren
en over de toeslagjaren 2016 en 2017 hardheidscompensatie toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaar is gericht tegen de op 11 april 2022 door UHT genomen beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A, UHT-DH5 A en UHT-DH A, waarbij over de toeslagjaren 2016 en 2017 geen compensatie aan belanghebbende is toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft UHT op 21 januari 2021 verzocht om herbeoordeling van
haar kinderopvangtoeslag. UHT heeft bij de herbeoordeling gekeken naar de
toeslagjaren 2016 en 2017 en haar voorgenomen beschikkingen voorgelegd aan
de Commissie van Wijzen (hierna: CvW). - CvW heeft op 21 maart 2022 de voorgenomen beschikkingen beoordeeld en
geconcludeerd dat belanghebbende over de toeslagjaren 2016 en 2017 niet in aanmerking komt voor compensatie wegens vooringenomenheid of hardheid bij
de uitvoering. CvW heeft haar advies op 31 maart 2022 aan UHT toegezonden. - UHT heeft bij beschikkingen van 11 april 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, UHTDH5
A, UHT-DH A aan belanghebbende over de toeslagjaren 2016 en 2017 geen
compensatie toegekend. - Gemachtigde heeft bij brief van 14 april 2022 bezwaar ingediend tegen de
beschikkingen van 11 april 2022. Het bezwaarschrift is op 25 april 2022 door UHT
ontvangen. - Gemachtigde heeft bij brief van 15 november 2023 de gronden van het bezwaar
aangevuld. - UHT heeft op 8 januari 2024 schriftelijk gereageerd.
- Het bezwaar is op 24 april 2024 op een hoorzitting bij de Commissie behandeld.
- UHT heeft naar aanleiding van de hoorzitting intern overleg gepleegd. Op 12 juni
2024 heeft zij bericht geen ander standpunt in te nemen. UHT heeft op 9 juli 2024
aanvullende producties ingediend. - De Commissie heeft het volgende advies vastgesteld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Afwijzing compensatie over de toeslagjaren 2016 en 2017
Volgens artikel 1.6 lid 3 onderdeel a Wet Kinderopvang (tot 2021) heeft een ouder met
partner slechts aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de partner arbeid verricht. Het aantal uren waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden verkregen, wordt ingevolge artikel 8a Besluit Wet Kinderopvang gemaximeerd aan de hand van het aantal gewerkte uren.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van belanghebbende over de toeslagjaren 2016 en 2017 op 13 april 2018 (2017: van € 11.540,- naar € 2.338,-) en 15 juni 2018 (2016: van € 11.734,- naar € 9.667,-) neerwaarts gecorrigeerd, omdat de uren van de partner van belanghebbende bij () volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet als gewerkte uren konden worden aangemerkt.
Belanghebbende is tegen de neerwaartse correcties over 2016 en 2017 in bezwaar en
beroep gekomen. Het beroep van belanghebbende is door de Rechtbank Amsterdam
gegrond verklaard (productie). De Belastingdienst/Toeslagen is vervolgens in hoger
beroep gegaan bij de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS).
In hoger beroep is door de ABRvS (productie) beslist dat de gewerkte uren van de
man bij () niet als gewerkte uren voor de kinderopvangtoeslag kunnen gelden,
omdat geen sprake was van betaalde arbeid. Een uitzondering op dat beginsel van
betaalde arbeid heeft de ABRvS volgens de uitspraak niet willen aannemen, omdat het
hier ging om onbetaald werk om werkervaring op te doen en niet in objectieve zin is komen vaststaan dat de werkzaamheden die zijn verricht overeenkomen met de
werkzaamheden van betaalde krachten.
Ter hoorzitting bij de Commissie is de aard, vervulling en verdere omstandigheden van
de verrichte werkzaamheden van de echtgenoot uitvoerig besproken. Belanghebbende
heeft uitgebreid uitgelegd dat haar echtgenoot vanuit zijn werk bij () bij
() aan de slag ging en daar IT-werk voor () verrichtte, zoals het
opzetten van een webshop. Zijn IT- werkzaamheden voor () lagen in feite in het
verlengde van zijn werk voor (), waarvoor hij werd betaald. () betaalde ook de kosten van zijn omscholing. Als hij niet bij () zou hebben gewerkt, zou hij de werkzaamheden bij () naar mag worden aangenomen, niet hebben verricht. Haar echtgenoot beoogde met zijn extra werkzaamheden die hij naast het werk bij () verrichtte, om zijn positie op
de arbeidsmarkt te verbeteren en dat is ook gelukt. Inmiddels werkt hij bij () in de
testautomatisering.
De Commissie overweegt als volgt.
Op grond van de Wht bestaat aanleiding voor hardheidscompensatie onder de Wht indien de voor belanghebbende nadelige gevolgen van de beschikking tot vaststelling of terugvordering, onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen
doelen. De wetsgeschiedenis noemt daarbij als voorbeeld een redelijkerwijs niet meer te herstellen formele tekortkoming, terwijl aan alle materiële eisen van de
kinderopvangtoeslag is voldaan (Kamerstukken II 2022-2023, 36 151, nr. 3, p. 71).
De Commissie is in dit geval, gelet op de specifieke samengestelde werksituatie van de
echtgenoot in dienstverband en de aanvulling daarop bij (), van opvatting dat de
neerwaartse correcties over de toeslagjaren 2016 en 2017 onevenredig zijn geweest in
verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen. Primair acht de Commissie
daarbij van belang dat uit de wetsgeschiedenis van de WKO blijkt dat het toekennen van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen de bevordering van de
arbeidsparticipatie ten doel heeft.
Dat doel blijkt ook uit de in de wet neergelegde aanspraken op kinderopvangtoeslag als ouders studeren, of als zij weliswaar een uitkering ontvangen, maar in dat kader
deelnemen aan een traject gericht op arbeidsinschakeling. Ook in deze gevallen is sprake van onbetaalde arbeid, maar wordt de aanspraak op kinderopvangtoeslag desondanks door de Wet Kinderopvang gewaarborgd. Uit de rechtspraak van de ABRvS blijken begrenzingen op de aanspraken zoals in de situatie van vrijwilligerswerk of mantelzorg en is objectivering van werkzaamheden nodig om vergeleken te kunnen worden met betaalde krachten. Dat daarin gradaties zijn te onderscheiden lijkt logisch, gelet op de veelheid van rechtspraak over stagiaires, werk-leerprojecten, reïntegratietrajecten en dergelijke.
De Commissie ziet naar doel en strekking van de Wet Kinderopvang in de situatie van
belanghebbende zoals hiervoor geschetst onvoldoende reden, om de uren die de partner van belanghebbende werkzaam was bij () in het verlengde van zijn betaald werk bij een andere werkgever, in de context zoals deze in de bezwaarprocedure nader naar voren is gekomen, niet in aanmerking te nemen voor de bepaling van de aanspraak op kinderopvangtoeslag. Zij acht de neerwaartse correcties over de toeslagjaren 2016 en 2017 dan ook onevenredig, en niet in verhouding met de daarmee te dienen doelen.
De Commissie concludeert gezien het voorgaande dat belanghebbende over de
toeslagjaren 2016 en 2017 aanspraak kan maken op hardheidscompensatie en zal UHT dienovereenkomstig adviseren.
Schending zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Nu de bestreden beschikking volgens de Commissie op verschillende punten niet in stand kan blijven, zoals hierboven benoemd, staat daarmee vast dat de totstandkoming onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat de motivering bij beslissing op bezwaar dient te worden verbeterd.
Proceskostenvergoeding
Aangezien de Commissie het bezwaar deels gegrond acht en adviseert om de primaire
beschikking met kenmerk UHT-DH5 A te herroepen, adviseert de Commissie om het
verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij uit te gaan van de hoogste vergoeding per procespunt.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie UHT:
- het bezwaar tegen de beschikkingen met kenmerk UHT-DC-I A en UHT-DH A
ongegrond te verklaren; - het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A gegrond te verklaren;
- over de neerwaartse correcties over de toeslagjaren 2016 en 2017
hardheidscompensatie als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onderdeel b Wht toe te
kennen; - een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een
wegingsfactor 2 uitgaande van de hoogste vergoeding per procespunt.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter