Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-14246

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 28 juni 2023 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 2 augustus 2023

Hoorzitting: 2 mei 2024

Overdracht advies aan UHT: 7 juni 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert aan
UHT om het bezwaar, gericht tegen de beschikking van 28 juni 2023 met
kenmerk UHT-HD CWS, ongegrond te verklaren. Daarnaast adviseert de
Commissie het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding af te
wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens mevrouw belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de hiervoor
genoemde beschikking van UHT.


Met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) van 5 november
2022 heeft UHT bij de beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding met
kenmerk UHT-HD CWS aan belanghebbende geen aanvullende schadevergoeding
toegekend, na advies van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 29 mei 2020 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2008.
  • UHT heeft belanghebbende bij beschikking van 15 februari 2021 bericht dat zij
    recht heeft op compensatie en daartoe een voorschot van €30.000,- uitbetaald
    op grond van de Catshuisregeling.
  • UHT heeft belanghebbende bij beschikking met kenmerk UHT DC I van 29 maart
    2021 bericht dat zij recht heeft op compensatie tot een bedrag van €8.238.
    Belanghebbende heeft geen nabetaling ontvangen omdat al €30.000 is
    uitbetaald.
  • De Commissie heeft naar aanleiding van een door belanghebbende ingediend
    bezwaar tegen genoemde beschikking op 22 september 2023 geadviseerd (BAC
    2021-02831) om de rente over gemiste KOT te verhogen van €1.704 naar
    €1.720. De compensatie werd daardoor niet hoger dan het eerder uitgekeerde
    bedrag van €30.000.
  • Op 22 februari 2022 heeft belanghebbende een verzoek om aanvullende
    schadevergoeding ingediend bij CWS.
  • Bij brief van 30 mei 2023 heeft CWS aan UHT geadviseerd geen aanvullende
    schadevergoeding te betalen.
  • Bij de bestreden beschikking van 28 juni 2023 (met kenmerk UHT-HD CWS)
    heeft UHT overeenkomstig het advies van CWS geen aanvullende
    schadevergoeding toegekend.
  • Tegen deze beschikking heeft de gemachtigde op 1 augustus 2023 bezwaar
    gemaakt.
  • UHT heeft op 23 oktober 2023 een schriftelijke reactie ingediend op het
    bezwaarschrift.
  • Op 2 mei 2024 heeft de Commissie de bezwaren van belanghebbende behandeld op een hoorzitting in aanwezigheid van partijen.
  • De Commissie heeft vervolgens het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie KOT biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS.


Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit
verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt
beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023,
ECLI:NL:RVS:2023:3620).

De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.


Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.


Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.


UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het
advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.


In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan deze vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.


De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.


Bezwaren
De bezwaren betreffen de hierna te bespreken aspecten.


Aanlevering dossier
Belanghebbende stelt dat zij het (omvangrijke) dossier te laat heeft ontvangen en zich
daardoor niet goed heeft kunnen voorbereiden op de behandeling van het bezwaar.


UHT heeft gemotiveerd de juistheid van dit bezwaar betwist. Belanghebbende had, aldus UHT, ook pro forma bezwaar kunnen instellen en de gronden later kunnen aanvullen. UHT betracht, indachtig het doel van de hersteloperatie bovendien, ruimhartigheid indien een belanghebbende een bezwaar te laat zou indienen.


De Commissie kan het standpunt van UHT volgen en merkt daarbij op dat
belanghebbende ook na het indienen van het bezwaar ruimschoots de mogelijkheid heeft gehad de gronden aan te vullen en/of informatie toe te voegen. Dit bezwaar slaagt niet.


Gebruikte informatie neerwaartse bijstelling KOT 2008
Belanghebbende maakt bezwaar tegen het feit dat UHT zich beroept op van
belanghebbende afkomstige informatie die is gebruikt om de KOT over 2008 neerwaarts bij te stellen. Deze informatie is volgens haar niet door belanghebbende gegeven.


In het CWS advies staat dat B/T op 12 oktober 2011 de KOT over 2008 op basis van
stukken afkomstig van belanghebbende en een telefoongesprek met het
gastouderbureau neerwaarts heeft bijgesteld naar € 4.225 en dat vóór 12 oktober 2011 ook neerwaartse bijstellingen van de KOT over 2008 hebben plaatsgevonden op basis van wijzigingen of stukken van de ouder.


Ook dit bezwaar is naar het oordeel van de Commissie ongegrond. In deze
bezwaarprocedure is de hoogte van de KOT die belanghebbende over 2008 heeft
ontvangen niet meer aan de orde. Niet van belang is dus ook of de neerwaartse
bijstellingen van de KOT over 2008 heeft plaatsgevonden op basis van door
belanghebbende aan B/T verstrekte inlichtingen. Overigens volgt ook uit de uitspraak van de rechtbank Zeeland West Brabant van 3 juni 2013 (Bijlage 1 bij het verzoek
aanvullende schade, bladzijde 169 bezwaardossier) dat belanghebbende regelmatig en
ook op 11 oktober 2011 heeft gereageerd op inlichtingenverzoeken van B/T.


Afwijzing Inkomensschade
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de beslissing om de door haar gestelde
inkomensschade niet te vergoeden. Zij stelt dat zij als gevolg van de KOT problematiek
geen KOT durfde aan te vragen en daardoor niet heeft kunnen werken in de periode
2009 tot en met 2018.


CWS en UHT hebben toegelicht dat de KOT problematiek voor belanghebbende pas
begon op 11 september 2012 toen de KOT over 2008 - ten onrechte - op nihil werd
gesteld en betaalde KOT werd teruggevorderd, maar dat belanghebbende geen aanvraag voor KOT meer heeft gedaan voor enige periode na 1 september 2008. UHT heeft in navolging van CWS ook gesteld dat belanghebbende vanaf 2011 ook geen recht had op KOT omdat zij niet meer aan de voorwaarden voldeed. Haar partner genoot sinds 2010 een IVA uitkering en volgde geen traject naar werk.


De Commissie is van oordeel dat CWS en in UHT op goede gronden tot het oordeel zijn
gekomen dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende na 1 september 2008
niet of minder heeft gewerkt ten gevolge van problemen met de KOT. De eerste
(overigens terechte) neerwaartse beschikking KOT dateert van 11 oktober 2011. Pas
toen behoefde belanghebbende (voor het eerst) KOT terug te betalen. In de drie daaraan voorafgaande jaren heeft belanghebbende geen (nieuwe) KOT aangevraagd.
Alhoewel de moeilijke situatie van het gezin van belanghebbende vanaf 2012 duidelijk is, moet de Commissie op grond van deze omstandigheden concluderen dat geen verband aannemelijk is geworden tussen de stopzetting van de KOT in 2008 door belanghebbende en het feit dat belanghebbende in latere jaren geen KOT heeft aangevraagd. De door belanghebbende gestelde inkomensschade omdat zij door de KOT-problematiek niet kon werken is dus evenmin aannemelijk.


De Commissie acht de uitgebreide motivering van UHT en het advies van CWS duidelijk en navolgbaar. Er zijn tijdens de behandeling van het bezwaar geen feiten of
omstandigheden gebleken die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden.


Afwijzing immateriële schadevergoeding
Belanghebbende maakt bezwaar tegen de gedeeltelijke afwijzing van de door haar
gevraagde immateriële schadevergoeding.


CWS heeft – kort weergegeven – geadviseerd belanghebbende en haar gezin een hogere immateriële schade toe te kennen (€ 14.775) dan in de compensatiebeschikking is toegekend (€ 4.225). Omdat het eerstgenoemde bedrag en de reeds toegekende compensatie samen lager zijn dan de reeds betaalde forfaitaire compensatie in het kader van de Catshuisregeling (€ 30.000) heeft CWS geadviseerd om geen aanvullende vergoeding aan belanghebbende uit te betalen.


UHT heeft aangevoerd dat de CWS alle relevante feiten en omstandigheden heeft
meegewogen bij de bepaling van de hoogte van de toe te kennen immateriële
schadevergoeding en daarom op goede gronden heeft geadviseerd geen extra
compensatie uit te betalen.


De Commissie is van oordeel dat de onderbouwing door CWS van de hoogte van de
toegekende schadevergoeding en de motivering door UHT begrijpelijk en navolgbaar is. Tijdens de behandeling van het bezwaar is niet gebleken van feiten of omstandigheden die tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. De Commissie adviseert het bezwaar ongegrond te verklaren.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is, adviseert de
Commissie om het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure af te wijzen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om:

  • het bezwaar gericht tegen de beschikking van 28 juni 2023 met kenmerk UHT-HD
    CWS ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter