Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-14239

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 23 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA

Ontvangst bezwaarschrift: 3 mei 2023

Hoorzitting: 24 september 2024

Datum vaststelling advies: 6 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de bezwaarschriften ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in
stand te laten.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2016 tot en met 2019.

Procesverloop

  • Op 10 mei 2021 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de KOT voor
    de toeslagjaren 2016, 2017, 2018 en 2019.
  • Bij beschikking van 5 mei 2022 heeft UHT geoordeeld dat zij (nog) geen reden ziet
    om een bedrag van € 30.000 aan belanghebbende toe te kennen.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 13 maart 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende de jaren 2016 tot en met 2019 geen sprake is geweest
    van institutionele vooringenomenheid.
  • Bij beschikking van 23 maart 2023 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende over
    de toeslagjaren 2016, 2017, 2018 en 2019 geen compensatie krijgt toegekend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 2 mei 2023 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 16 december 2023 tegen deze beschikking een
    aanvullend bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 5 februari 2024 schriftelijke gereageerd op deze bezwaarschriften.
  • Gemachtigde heeft op 13 september 2024 een aanvullend bezwaarschrift en een
    medisch stuk ingediend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 23 september 2024 een aanvullend bezwaarschrift
    ingediend.
  • Op 24 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij
    dit advies gevoegd.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 5 oktober 2024 een aanvullend bezwaarschrift en
    aanvullende stukken ingediend.
  • UHT heeft op verzoek van de Commissie op 29 oktober 2024 een nadere
    schriftelijke reactie ingediend daterend van 21 oktober 2024.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is niet in geschil.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikking uitgaat van een onjuiste
veronderstelling. Belanghebbende voert aan dat bij de besluitvorming, de gegevens uit
de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) leidend lijken te zijn.

Voor zover belanghebbende hiermee stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is
gemotiveerd, dan wel onzorgvuldig tot stand is gekomen, kan de Commissie UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een
uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties het bestreden
besluit voldoende heeft onderbouwd. Met betrekking tot de bezwaargrond dat de
systemen van de B/T leidend lijken te zijn bij de besluitvorming van UHT, heeft UHT het
standpunt ingenomen dat de feiten en omstandigheden waarop de bestreden beschikking is genomen, niet enkel de gegevens uit de systemen van de B/T omvat, maar bijvoorbeeld ook antwoordformulieren en jaaroverzichten van de kinderopvanginstelling die destijds door belanghebbende zijn aangeleverd. Met betrekking tot deze bezwaargrond heeft de Commissie geen aanknopingspunten gevonden om van het standpunt van UHT af te wijken.

Persoonlijke betalingsregeling
Belanghebbende stelt dat de overheid de verantwoordelijkheid en de actieve plicht heeft om naar de persoonlijke omstandigheden te kijken bij het vaststellen van een
betalingsregeling. Belanghebbende vindt dat dit niet is gebeurd en dat daarom is
gehandeld in strijd met de richtlijnen van de Raad van Rechtsbijstand. Tevens stelt
belanghebbende dat zij destijds door de B/T onvoldoende geïnformeerd is over de
mogelijkheid tot het indienen van bezwaar en over de wettelijke mogelijkheden tot een ruimere betalingsregeling zoals neergelegd in de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990 en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bovendien voert zij aan dat bij het vaststellen van een betalingsregeling in het verleden onvoldoende rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel en het toepassen van een belangenafweging. Daarbij betoogt zij dat de aflossingsregeling die was toegekend ten behoeve van toeslagjaar 2017 tot (financiële) problemen heeft geleid.

De Commissie stelt hierbij voorop dat voor een tegemoetkoming Opzet/Grove Schuld
(hierna: O/GS), ingevolge artikel 2.6, lid 1 van de Wht, vereist is dat geen persoonlijke
betalingsregeling is toegekend of een buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd
vanwege een onterechte O/GS-kwalificatie. Belanghebbende stelt dat zij in de
toeslagjaren 2016, 2017, 2018 en 2019 aan B/T heeft gevraagd om een persoonlijke
betalingsregeling te treffen. UHT heeft ter zitting aangevoerd dat zij voor de toeslagjaren 2018 en 2019 geen stukken heeft aangetroffen waarin een dergelijk verzoek is neergelegd en ook uit andere omstandigheden is deze stelling niet aannemelijk geworden. De Commissie overweegt dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2016 en 2017 een persoonlijke betalingsregeling heeft aangevraagd en toegewezen heeft gekregen. Belanghebbende betoogt voor het toeslagjaar 2017 dat het maandelijkse aflossingsbedrag te hoog was en tot financiële problemen leidde, dat er daarom aanvullende verzoeken tot een betalingsverlichting hebben plaatsgevonden en dat deze telefonisch zijn geweigerd, waarvan zij destijds geen schriftelijke bevestiging heeft ontvangen. UHT heeft geen stukken aangetroffen waarin dergelijke verzoeken zijn neergelegd en ook uit andere omstandigheden is deze stelling niet aannemelijk geworden. Bovendien is blijkens het dossier geen sprake van een (onterechte) O/GS-kwalificatie. De Commissie betreurt de door belanghebbende, in haar (aanvullende) bezwaarschriften en het verhandelde ter zitting, geschetste gang van zaken zoals door haar ervaren. Echter, op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Commissie geen aanleiding om het standpunt van UHT hierin niet te volgen.

UHT-DCHA
Belanghebbende stelt dat bij het nemen van de bestreden beschikking onvoldoende
rekening is gehouden met het evenredigheidsbeginsel en het toepassen van een
belangenafweging. Belanghebbende voert tevens aan dat belanghebbende zou moeten worden aangemerkt als gedupeerde. Voor zover belanghebbende hiermee stelt dat belanghebbende recht heeft op compensatie vanwege vooringenomenheid, dan wel hardheid, overweegt de Commissie als volgt.

Ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht wordt compensatie toegekend aan een aanvrager van
KOT, die schade heeft geleden, doordat er sprake is geweest van vooringenomenheid of hardheid. De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is
geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de
toeslagjaren 2016, 2017, 2018 en 2019 sprake is geweest van institutioneel
vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over de toeslagjaren 2016 tot en met 2019 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend, (mede) aan de hand van de door belanghebbende ingestuurde antwoordformulieren en jaaropgaven en op basis van de gegevens uit de KOI-viewer. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie betreurt de gang van zaken voor belanghebbende zoals door haar ervaren. Echter, de Commissie adviseert UHT op grond van het voorgaande om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Aanvullende schade
Belanghebbende voert aan dat de financiële problemen van belanghebbende leidde tot een juridische procedure bij de Raad voor de Kinderbescherming. Belanghebbende stelt dat dit onder meer tot gevolg had dat belanghebbende een burn-out kreeg en haar baan kwijtraakte.

De Commissie overweegt dat deze bezwaarschriftprocedure enkel betrekking
heeft op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de CWS bestemd.
De Commissie merkt hierbij op dat voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in aanmerking komt de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T, de ouder die ten onrechte een kwalificatie O/GS heeft gekregen en daardoor een persoonlijke betalingsregeling of buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd of de ouder waaraan ten onrechte een persoonlijke betalingsregeling of buitengerechtelijke schuldregeling is geweigerd en die ingevolge artikel 9.1 Wht een O/GS-tegemoetkoming toekomt. Nu de Commissie van mening is dat UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot het besluit om het verzoek om compensatie van belanghebbende af te wijzen, komt belanghebbende ook niet in aanmerking voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.

Mogelijke strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende stelt in de bezwaarschriften dat de gehele hersteloperatie in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Meer specifiek voert zij aan dat de
bestreden beslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van
redelijkheid en billijkheid.

Het standpunt van belanghebbende dat zij door de bestreden beschikking onredelijk en ongelijk is behandeld ten opzichte van andere gelijke gevallen, is onvoldoende concreet gemaakt. De Commissie overweegt daarom dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat - toekenning van compensatie - kan leiden.

Overige bezwaargronden
Belanghebbende stelt dat belanghebbende nooit een beschikking inzake de afwijzing van de Cathuisregeling heeft ontvangen, dat het contact met de B/T moeizaam verliep en dat de B/T afspraken, termijnen en deadlines niet zou nakomen. De Commissie betreurt de door de belanghebbende geschetste gang van zaken. Echter, de Commissie overweegt dat dit bezwaaronderdeel niet tot het door belanghebbende gewenste resultaat kan leiden.

Tenslotte adviseert de Commissie aan UHT om in haar beslissing op het bezwaar aan
belanghebbende duidelijkheid te geven omtrent de eventuele openstaande schulden
inzake de KOT.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie om de bezwaren ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten.

[handtekening]

De secretaris

[handtekening]

De fungerend voorzitter