BAC 2023-14232
Publicatiedatum 28-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 14 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 18 oktober 2024
Overdracht advies aan UHT: 11 november 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking
compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2015 tot en met 2019.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 27 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). UHT heeft bij de herbeoordeling gekeken naar
de jaren 2015 tot en met 2019. - UHT heeft bij beschikking van 11 februari 2022 aan belanghebbende medegedeeld
dat zij nog niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 3 maart 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de toeslagjaren 2015 tot en met 2019 geen sprake is
geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij de bestreden beschikking van 14 maart 2023 met kenmerk UHTDCHA
aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie
voor de jaren 2015 tot en met 2019. - Gemachtigde heeft bij brief van 21 april 2023 tegen deze beschikking een
bezwaarschrift ingediend en heeft op 25 mei 2023 dit bezwaarschrift aangevuld. - UHT heeft op 22 juli 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 18 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.
Ontbrekende stukken/verzoek om volledig onderliggend dossier
Belanghebbende betwist de afwijzing van de compensatie, aangezien de bestreden
beschikking niet verifieerbaar is door het ontbreken van relevante stukken. Daarom
verzoekt belanghebbende om het volledige onderliggende dossier te ontvangen. De
Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet.
De beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 9 september
2024 aan gemachtigde toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten
gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene
wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Niet herbeoordeelde toeslagjaren 2011 tot en met 2014
Belanghebbende stelt dat de herbeoordeling onvolledig is omdat de toeslagjaren 2011 tot en met 2014, waarop volgens haar recht op kinderopvangtoeslag bestond, niet zijn
meegenomen.
De Commissie constateert echter dat het herbeoordelingsverzoek alleen de jaren 2015
tot en met 2019 betrof. Daarom kan niet worden gesteld dat UHT de jaren 2011 tot en
met 2014 ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Aangezien het verzoek en de bestreden beschikking de reikwijdte van de bezwaarprocedure bepalen, ziet de
Commissie geen ruimte om deze jaren alsnog in deze bezwaarprocedure te betrekken.
De Commissie neemt met instemming kennis van de toezegging van UHT in haar
beschouwing van 22 juli 2024 om de jaren 2011 tot en met 2014 alsnog ter
herbeoordeling voor te leggen.
Beoordeling afwijzing over de toeslagjaren 2015 tot en met 2019
Belanghebbende stelt dat zij de KOT in het jaar 2015 niet heeft stopgezet. Op 8 mei
2021 ontdekte zij, toen ze een wijziging wilde doorgeven, dat de KOT zonder haar
medeweten was beëindigd. Belanghebbende heeft hierdoor financiële schade geleden,
omdat zij de kosten voor de opvang zelf moest dragen. De Commissie overweegt als
volgt.
Uit het bezwaardossier van belanghebbende volgt dat op 1 mei 2015 een melding
‘namens burger’ is gedaan waarbij de dagopvang voor het kind van belanghebbende, die op 20 april 2015 4 jaar oud was geworden, is stopgezet. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) de KOT voor 2015 aangepast van € 2.659,- naar € 886,-. Uit het dossier volgen geen aanknopingspunten dat aan deze correctie, die overigens in overeenstemming was met het gebruik van kinderopvang over de periode tot en met 30 april 2015, vooringenomen handelen van de B/T ten grondslag heeft gelegen. Het dossier bevat een XML-bestand dat erop wijst dat belanghebbende zelf de betrokken wijziging heeft doorgevoerd.
De Commissie acht het niet aannemelijk dat de stopzetting van de KOT is gebaseerd op een registratie in het Fraudesignaleringssysteem (FSV). Daarnaast kan het feit dat
belanghebbende na de stopzetting van de KOT voor dagopvang geen nieuwe toeslag
heeft aangevraagd voor de buitenschoolse opvang, niet worden toegerekend aan UHT.
Voor forfaitaire compensatie onder de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is het immers vereist dat belanghebbende KOT heeft aangevraagd voor de betreffende periode.
Belanghebbende werpt nog op dat bij de stopzetting van KOT 2015 verschillende
algemene beginselen van behoorlijk bestuur zouden zijn geschonden, zoals het
motiverings-, zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel. De Commissie deelt deze
visie niet. Mede gelet op de voorschotbeschikking van 21 juli 2015, waarin het recht op
KOT voor 2015 is vastgesteld op € 886,-, acht de Commissie het aannemelijk dat de
wijziging, die in lijn was met de overgang van dagopvang naar buitenschoolse opvang,
voldoende kenbaar moet zijn geweest voor belanghebbende. In de beschikking van 21
juli 2015 staat vermeld dat de KOT is beëindigd. Bovendien heeft belanghebbende ook
geen bezwaar aangetekend tegen de definitie beschikking kinderopvangtoeslag 2015 van 11 november 2016 waarin de KOT over het jaar 2015 is vastgesteld op € 850. Bovendien merkt de Commissie op dat, zelfs als belanghebbende de KOT niet had stopgezet, er op basis van de Wht geen recht op compensatie zou bestaan volgens de
compensatieregeling, aangezien er geen bedragen bij belanghebbende zijn
teruggevorderd. Er heeft in 2015 uitsluitend een neerwaartse bijstelling plaatsgevonden aangezien in dat jaar slechts sprake was gedurende de maanden januari – april 2015.
Ten slotte heeft belanghebbende over de toeslagjaren 2016 tot en met 2019 geen
nieuwe aanvraag voor KOT gedaan, en kan niet worden vastgesteld dat B/T over het
toeslagjaar 2015 vooringenomen of met hardheid jegens belanghebbende heeft
gehandeld. Daarom kan de Commissie met betrekking tot deze toeslagjaren niet verder adviseren, mede gezien het feit dat er over die jaren geen terugvordering van KOT heeft plaatsgevonden.
Proceskostenvergoeding
Gemachtigde verzoekt om vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Nu de
Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding een
vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en het
verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter