Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-14230

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 14 juli 2023 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 31 juli 2023, aangevuld op 5 januari 2024

Hoorzitting: 10 april 2024

Overdracht advies aan UHT: 25 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT het
bezwaar deels gegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de
beschikking aanvullende werkelijke schadevergoeding van 14 juli 2023 van UHT. Deze
beschikking heeft UHT genomen na een advies van de Commissie Werkelijke Schade
(hierna: CWS) van 2 juni 2023 (UHT-HD CWS).


In die beschikking is aan belanghebbende meegedeeld dat aan hem een aanvullende
schadevergoeding van € 12.137,- wordt toegekend.


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 28 januari 2022 bij UHT gemeld met een verzoek
    om herbeoordeling van zijn situatie ten aanzien van de aan hem uitgekeerde
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 6 december 2021 (UHT-DC I) heeft UHT aan belanghebbende
    voor de toeslagjaren 2008 en 2009 een compensatiebedrag van € 21.698,-
    toegekend. Omdat dit bedrag minder is dan de € 30.000,- die op grond van de
    Catshuisregeling was uitgekeerd, is aan belanghebbende geen extra bedrag
    uitbetaald.
  • Op 20 februari 2022 heeft gemachtigde namens belanghebbende bij CWS verzocht om een aanvullende schadevergoeding.
  • Op 16 mei en 7 juli 2022 heeft CWS aanvullende informatie opgevraagd, die
    gemachtigde respectievelijk 28 juni en 14 juli 2022 heeft aangeleverd.
  • Op 8 maart 2023 heeft er een gesprek met belanghebbende plaatsgevonden bij
    CWS.
  • Op 2 juni 2023 heeft CWS aan UHT geadviseerd over het verzoek om aanvullende
    schadevergoeding.
  • Bij beschikking van 14 juli 2023 heeft UHT dit advies gevolgd en aan
    belanghebbende meegedeeld dat hij een aanvullende schadevergoeding van
    € 12.137,- ontvangt.
  • Bij brief van 31 juli 2023 heeft belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt. Bij
    brief van 5 januari 2024 heeft belanghebbende aanvullende gronden ingediend.
  • UHT heeft op 12 februari 2024 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
    van belanghebbende.
  • Op 10 april 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden.
  • Op 19 en 22 april 2024 heeft gemachtigde aanvullende informatie overgelegd.
  • Op 30 april 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing ingediend.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toetsingskader
De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het
bestreden besluit van UHT het volgende voorop.


In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid om naast de (deels) forfaitaire compensatie ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan de gedupeerde ouder indienen bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder moet daarbij informatie verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.

Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
moet de adviesprocedure tegemoet komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.


Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste
jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft
dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.


UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie in beginsel
volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering
bevat. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.


In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in beginsel
plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar.
In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit
goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.


De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.


Vrije dagen
Belanghebbende meent dat bij de vergoeding voor vrije dagen ten onrechte is uitgegaan van zes dagdelen. Bovendien is er een forfaitaire vergoeding toegekend, waardoor geen rekening is gehouden met zijn uurtarief. UHT stelt zich op het standpunt dat het aan belanghebbende is om deze vrije dagen aannemelijk te maken. Omdat belanghebbende ten aanzien van zijn geschatte aantal vrije dagen geen concrete onderbouwing heeft gegeven, kon CWS niet anders dan uitgaan van de uit het dossier blijkende gerechtelijke procedures. Voor het overige zijn er geen andere momenten waarvan vaststaat dat belanghebbende vrij heeft moeten nemen. Hetgeen ter zitting is besproken, maakt dit volgens UHT niet anders.


De Commissie overweegt dat ter zitting is besproken dat belanghebbende in de
transportsector werkzaam was en dat de aard van zijn werkzaamheden maakte dat ook een korte afspraak ertoe leidde dat die dag niet kon worden gewerkt. Op verzoek van UHT heeft belanghebbende ter zitting nader toegelicht hoeveel dagen hij niet heeft kunnen werken, onder meer vanwege het opvragen van de factuur van de auto, een drietal bezoeken aan de (nieuwe) accountant, de behandeling van de twee
bezwaarschriften en een bezoek aan een loonwerker om e.e.a. op papier te krijgen.
Hoewel UHT heeft toegezegd de vergoeding aan de hand van deze bezoeken, in het licht van de aard van de werkzaamheden, te heroverwegen, wordt het voorgaande in de aanvullende beschouwing onbesproken gelaten.


De Commissie kan belanghebbende volgen in zijn stelling dat de door hem genoemde
afspraken ertoe leidden dat hij de hele dag niet kon werken, en dat deze afspraken te
herleiden zijn naar de KOT-problematiek. De Commissie meent dat UHT deze posten niet, althans niet zonder nadere motivering, heeft mogen afwijzen, temeer nu belanghebbende deze op verzoek van UHT heeft vermeld ten behoeve van de heroverweging.


De Commissie adviseert UHT om bovenstaande verletdagen in de beslissing op bezwaar toe te kennen, dan wel nader te motiveren waarom de door belanghebbende expliciet toegelichte verletdagen niet voor vergóeding in aanmerking komen.


Inkomensschade
Gederfde inkomsten
Belanghebbende meent dat er veel aannames zijn gedaan door CWS, zoals dat de
inkomensschade niet nader kan worden onderbouwd en dat de gestelde inkomensschade afhankelijk is van veel onzekere factoren. Daarnaast meent belanghebbende dat de omstandigheid dat hij meer is gaan werken om de KOT-schulden te voldoen, ten onrechte tegen hem wordt gebruikt. Voorts is niet voldoende aandacht besteed aan de gemiste inkomsten met shovel-werkzaamheden, omdat hij door de KOT-problematiek de shovel niet heeft kunnen aanschaffen.


UHT stelt kort gezegd dat het causaal verband tussen het verlies aan inkomen en de
KOT-problematiek ontbreekt. Belanghebbende is in 2014, het jaar dat de
terugvorderingen begonnen, als zelfstandige gaan werken en zijn inkomen is de jaren
daarna gestegen. Pas in 2017 was sprake van een inkomensdaling, omdat
belanghebbende toen in loondienst ging werken. Daarnaast acht UHT het niet
aannemelijk dat belanghebbende wel een shovel zou hebben gekocht wanneer de KOT-problematiek niet zou hebben plaatsgevonden, en ook niet dat deze aankoop tot een hogere omzet zou hebben geleid. Bovendien acht UHT het niet aannemelijk dat het de terugvorderingen waren die maakten dat de financiering van de shovel niet rondkwam, aangezien het inkomen van belanghebbende in deze periode lager was dan in de periode van terugbetaling van de KOT, terwijl de teruggevorderde bedragen laag waren.

De Commissie overweegt dat belanghebbende ter zitting voldoende duidelijk uiteen heeft gezet dat de shovel een substantieel inkomen zou hebben kunnen genereren wanneer hij tot aanschaf had kunnen overgaan. Echter is in de visie van de Commissie niet voldoende gebleken dat het de (dreigende) terugvordering is geweest die ertoe heeft geleid dat de shovel niet kon worden aangeschaft. Tijdens de zitting heeft belanghebbende zijn stressvolle situatie uiteengezet in de periode dat er problemen ontstonden met de KOT. De gezinssituatie en de verkoop/koop van zijn woning met verlies waren aspecten van onzekerheden, die ongetwijfeld tot stress leidden en zijn keuzes bij het besteden van geld en het doen van investeringen hebben beïnvloed. CWS heeft echter verschillende aspecten vermeld en toegelicht die ook voor de Commissie een afdoende motivering vormen dat de gang van zaken over het (niet) aanschaffen van de shovel niet is te beschouwen als gevolg van de KOT-problematiek bij belanghebbende. Belanghebbende heeft een grotere opdracht moeten teruggeven, maar hij heeft ook vermeld dat hij andere opdrachten heeft verworven, dat hij niet zonder werk heeft gezeten en dat een en ander uiteindelijk ook in het voordeel kon werken, vanwege hogere tarieven en betere prijzen (zie verslag toelichtingsgesprek bij CWS, 8 maart 2023, met name onder 6 tot en met 10). Belanghebbende heeft daarbij ook verteld dat alles samenkwam op het verkeerde moment. Hij noemt onder meer: hij had zijn huis gekocht, dat was maar net te betalen, hij moest KOT terugbetalen, hij kreeg een burn-out, hij was een poosje weer in loondienst, hij kon niet een shovel aanschaffen. De Commissie begrijpt, in aanmerking genomen wat belanghebbende aan informatie en gegevens aan haar en CWS heeft verstrekt, de zorg en teleurstelling van belanghebbende. CWS heeft echter de verschillende naar voren gebrachte aspecten in beschouwing genomen en afdoende specifiek gemotiveerd dat uit alle gegevens die nu voorliggen niet kan worden afgeleid dat het niet aanschaffen van de shovel is veroorzaakt door de KOT-problematiek. Hetzelfde geldt voor de mogelijk gederfde inkomsten. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat belanghebbende niet in loondienst was getreden in het geval waarin er geen sprake zou zijn geweest van de terugvordering, maar hieruit volgt niet dat daadwerkelijk sprake zou zijn geweest van het gestelde hogere inkomen. Ook het niet aanschaffen van de shovel biedt zodanige duidelijkheid over het derven van inkomsten niet. De informatie van belanghebbende over de verrichtte vervangende werkzaamheden en hogere tarieven/prijzen in relatie tot de onzekerheidsfactoren die er zijn over de uiteengezette verwachte inkomensontwikkeling vanaf 2013 geeft te weinig grondslag voor de gestelde
schade, mede gelet op de daadwerkelijke inkomensontwikkeling zoals die over de jaren vanaf 2013 door CWS is gemeld. De Commissie twijfelt niet aan de mededeling van belanghebbende dat hij “bijna dag en nacht” heeft gewerkt in de onzekere en stressvolle situatie, maar inkomensschade ten gevolge van de KOT problemen is al met al niet voldoende aannemelijk geworden. De Commissie adviseert UHT daarom om de
beschikking op dit punt in stand te laten.


Overige vermogensschade
Belanghebbende stelt dat hij wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn auto
met € 5.000,- verlies heeft moeten inruilen tegen een kleiner model. Voor zover hiervan documentatie was, heeft hij dit overgelegd. UHT volgt CWS in haar standpunt dat er geen verband is tussen de gestelde schade en de KOT-terugvorderingen. Op basis van de verklaringen van belanghebbende kan worden aangenomen dat belanghebbende de auto in januari 2013 heeft aangeschaft, en op 19 maart 2013 heeft ingeruild. Hoewel belanghebbende toen al twee jaar op de hoogte was van de KOT-schuld, was er pas vanaf juni 2014 sprake van een terugbetalingsverplichting. Omdat de eerste betaling pas 15 maanden na het inruilen van de auto heeft plaatsgevonden, acht UHT een verband tussen de onterechte terugvorderingen en de gestelde schade niet aannemelijk.


De Commissie overweegt dat het op basis van wat door belanghebbende naar voren is
gebracht, in samenhang bezien met het ontbreken van verdere informatie (in verband
met het feit dat de inruil al vele jaren geleden is gebeurd) niet voldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende de auto heeft ingeruild vanwege de KOT-problematiek. Destijds was belanghebbende al geconfronteerd met terugvordering van KOT en hing terugbetaling hem al boven het hoofd toen hij de auto aanschafte, en belanghebbende heeft niet voldoende nader kunnen concretiseren wat ertoe heeft geleid dat hij al na 15 maanden tot verkoop over is gegaan. Hoewel de oorzaak mogelijkerwijs in de KOT-problematiek zou kunnen hebben gelegen – belanghebbende heeft tijdens de zitting gemeld dat het lang duurde voor hij duidelijkheid kreeg over zijn bezwaren tegen terugvordering - acht de Commissie het causaal verband onvoldoende aannemelijk geworden. Het bezwaar treft geen doel.


Kosten juridische bijstand
Belanghebbende meent dat de vergoeding voor juridische bijstand geen recht doet aan de daadwerkelijk gemaakte kosten, en dat het forfaitaire bedrag van € 1.000,- voor de bijstand bij de bezwaarprocedures over de toeslagjaren 2008 en 2009 niet redelijk is. Daarnaast bestrijdt belanghebbende de inschatting dat een CWS-procedure niet complex is, op grond waarvan door CWS 20 uur aan juridische bijstand is vergoed. De omvang van het dossier maakt wel dat het complex is. Belanghebbende meent dat in ieder geval de door hem verzochte kosten ter hoogte van € 6.662,87 dienen te worden vergoed, exclusief de sinds juli 2023 gemaakte kosten.

UHT heeft toegelicht dat voor de vergoeding voor juridische bijstand in de bezwaarprocedures ten tijde van de terugvorderingen in beginsel enkel een forfaitair
bedrag wordt vergoed. Voor eventuele hogere kosten wordt de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd: is het redelijk dat de kosten zijn gemaakt en is de hoogte ervan redelijk. CWS heeft dit moeten inschatten, omdat onderliggende stukken ontbraken. Ten aanzien van kosten gedurende de integrale beoordeling wordt maximaal 3 uren vergoed, maar in het geval van belanghebbende is niet gebleken dat er ook daadwerkelijk is gefactureerd. De schatting van 20 uren is daarnaast gebaseerd op het contact tussen gemachtigde en CWS, dat vergeleken met andere zaken niet intensiever was dan gewoonlijk. Er is zodoende geen sprake van complexiteit, en ook is niet gemotiveerd welk meerwerk er dan zou zijn verricht.


Zoals ter zitting is overeengekomen, heeft de accountant van belanghebbende een
urenspecificatie opgesteld, die aan UHT is toegezonden. UHT heeft in de aanvullende
beschouwing gesteld dat deze werkzaamheden van na de integrale beoordeling zijn en
als zodanig niet voor vergoeding in aanmerking komen. De Commissie wijst echter op de omstandigheid dat de declaratie niet (slechts) op de integrale beoordeling ziet en dat door UHT ter zitting is gemeld dat ook in het kader van CWS gemaakt meerwerk onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kan komen. De Commissie adviseert daarom om de declaratie in dit licht te beoordelen en in de beslissing op bezwaar recht te doen aan genoemd meerwerk en in zoverre een hogere vergoeding toe te kennen.


Immateriële schade
Belanghebbende vindt het triest om te lezen dat de ellende die zijn gezin is overkomen
wordt gecompenseerd met een forfaitaire vergoeding van € 1.000,- per jaar. UHT heeft
hierop uiteengezet dat deze vergoeding de immateriële schade in het kader van de
integrale beoordeling betreft, die ziet op de door belanghebbende ervaren stress. CWS
heeft daarnaast een vergoeding toegekend voor alle overige in het CWS-advies
genoemde posten.


Ter zitting heeft UHT toegezegd dat belanghebbende in aanmerking komt voor
vergoeding van de factoren 'invordering KOT tijdens bezwaarprocedure' en ‘langdurige
financiële stress,’ van € 1.000,- per factor. In de aanvullende beschouwing heeft UHT
daarnaast een extra uitbetaling van € 500,- per kind toegezegd. De Commissie neemt
met instemming kennis van deze vergoedingen en adviseert UHT om belanghebbende
deze nabetaling van € 3.000,- te doen.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar opvatting van de Commissie deels gegrond is en het advies is om
het primaire besluit te herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor
vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op
een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en
verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de
Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar deels gegrond te verklaren en het bestreden besluit te herroepen;
  • de door belanghebbende ter zitting genoemde verletdagen toe te kennen, dan wel
    nader te motiveren waarom deze niet voor vergóeding in aanmerking komen;
  • de declaratie voor juridische bijstand zo nodig te vergoeden in het kader van
    meerwerk CWS;
  • een extra vergoeding voor immateriële schade van € 3.000,- toe te kennen; en
  • een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
    te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
    tarief.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter