Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-14222

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 1 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 10 december 2024

Overdracht advies aan UHT: 9 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om een
proceskostenvergoeding toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking
herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DCH.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 126.155 voor de jaren 2009 tot en met 2011.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 2 november 2020 verzocht om een herbeoordeling van
    de KOT over de toeslagjaren 2009 tot en met 2011.
  • UHT heeft bij beschikking van 30 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld
    dat hij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende het voorlopige
    compensatiebedrag vastgesteld op € 121.649.
  • UHT heeft met de bestreden beschikking van 1 maart 2023 aan belanghebbende
    een compensatie toegekend voor een bedrag van € 126.155.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 7 april 2023 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 12 juli 2024 op het bezwaarschrift schriftelijk gereageerd.
  • Op 10 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt.
  • De Commissie heeft UHT verzocht om de aanvullende informatie binnen één week
    na de hoorzitting aan te leveren.
  • Op 18 december 2024 heeft de Commissie UHT per email gevraagd naar de
    aanvullende informatie. Op 18 december 2024 heeft UHT per email gereageerd en
    duidelijk gemaakt nog geen aanvullende informatie te kunnen geven. Zodra de
    informatie binnen is zal de Commissie daarvan op de hoogte worden gebracht,
    aldus de email.
  • Op de 19 december 2024 heeft de Commissie UHT verzocht om de informatie
    uiterlijk 20 december 2024 aan te leveren. De Commissie heeft daarop geen
    reactie meer ontvangen.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in het geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie over de toeslagjaren 2009 tot en met 2011, ter grootte van € 126.155, op de juiste wijze heeft berekend. Naar aanleiding van het ingestelde bezwaarschrift heeft UHT ambtshalve de compensatieberekening nogmaals tegen het licht gehouden en daarbij reeds vastgesteld dat de rentevergoeding voor gemiste KOT en de vergoeding voor de immateriële schade onjuist zijn vastgesteld.


Met betrekking tot toeslagjaar 2010
Belanghebbende heeft aangevoerd dat over dit toeslagjaar van een te laag bedrag aan
compensatie (€ 39.519) is uitgegaan. De Commissie volgt dat standpunt niet. Uit de
componenten a en c van de compensatieberekening blijkt dat van een bedrag van
€ 45.111 is uitgegaan. Het door belanghebbende genoemde bedrag ziet op component g (niet terugbetaalde/verrekende KOT).


Met betrekking tot toeslagjaar 2011
Belanghebbende meent dat de toegekende compensatie alleen ziet op de eerste drie
maanden van 2011. In reactie daarop heeft UHT aangevoerd dat in de bestreden
beschikking terecht is uitgegaan van compensatie over geheel 2011 ter grootte van €
38.839.


De Commissie vertaalt de bezwaargrond van belanghebbende in die zin dat de vraag is of in de compensatieberekening component a voor toeslagjaar 2011 terecht is vastgesteld op € 38.839. Component a wordt op grond van artikel 2.2 onder a en artikel 2.3, eerste lid, van de Wht vastgesteld op het bedrag dat als gevolg van de beschikking tot niet toekenning niet is toegekend. In de situatie van belanghebbende dient uitgegaan te worden van de beschikking voorafgaand aan de nihilbeschikking van 14 oktober 2011. De beschikking die hieraan voorafging, is de voorschotbeschikking van 21 april 2011, waarin de KOT is vastgesteld op € 38.839. Uit de beschikking volgt dat de KOT betrekking heeft op de volgende kinderen van belanghebbende: .


Het maandbedrag bedraagt € 3.236,55 en wordt over de maanden januari tot en met
december 2011 toegekend. De Commissie concludeert uit de onderliggende stukken dat belanghebbende over geheel 2011 is gecompenseerd, zodat deze bezwaargrond geen doel treft.


Niet terugbetaalde/verrekende KOT
De Commissie heeft UHT tijdens de hoorzitting gevraagd om een nadere toelichting met betrekking tot de LIC-overzichten van de jaren 2009 tot en met 2011. In deze
overzichten valt te lezen dat de volgende bedragen: € 31.499, € 39.519 en € 9.708 met
betrekking tot de invordering momenteel worden gepauzeerd. UHT heeft tijdens de
hoorzitting de Commissie verzekerd binnen een termijn van één week hierover meer
duidelijkheid te kunnen geven. Nadat een inhoudelijke schriftelijke reactie uitbleef, heeft de Commissie verzocht om alsnog de toelichting uiterlijk 20 december 2024 aan te leveren. Binnen deze laatste termijn heeft de Commissie geen reactie meer ontvangen.

De Commissie is van mening dat de vorderingen als uitvloeisel van de Toeslagenaffaire
administratief verwijderd moeten worden. De Commissie heeft daarbij in ogenschouw
genomen dat in de compensatieberekening de eerdergenoemde bedragen in mindering zijn gebracht onder component g “Niet terugbetaalde/verrekende KOT”.


Rentevergoeding voor gemiste KOT
UHT heeft in de schriftelijke beschouwing van 12 juli 2024, met een verwijzing naar de
onderliggende berekeningen, de rentevergoeding over gemiste KOT over de toeslagjaren 2009 tot en met 2011 opnieuw berekend.


Op grond van artikel 2.2, aanhef onder g, Wht, wordt rente vergoed over het niet
uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de beëindiging van de voorschotverlening van KOT. De rente wordt volgens artikel 2.3, zevende lid, Wht, berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Op grond van artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de datum van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.


UHT is van mening dat de rentevergoeding voor gemiste KOT voor het betreffende
toeslagjaar doorloopt tot de datum van de beslissing op bezwaar, indien de grondslag
voor de compensatie (het bedrag onder c in de berekening) in dat toeslagjaar moet
worden aangepast. In andere gevallen blijft de einddatum op de datum van de bestreden beschikking. De Commissie is van oordeel dat deze opvatting van UHT juridisch verdedigbaar is.


UHT heeft in de schriftelijke beschouwing, waarin verwezen wordt naar de bijlage
compensatieberekening, vastgesteld dat de rentevergoeding voor gemiste KOT voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2011 onjuist is vastgesteld. In het bestreden besluit zijn de volgende bedragen opgenomen: € 13.000, € 17.004 en € 16.529. De juiste bedragen zijn: € 14.436, € 19.547 en € 15.771. UHT meent dat alleen de hogere bedragen voor aanpassing in aanmerking komen en laat een verlaging voor 2011 achterwege. De Commissie ziet geen aanleiding om van dit standpunt af te wijken omdat belanghebbende daarmee niet wordt benadeeld. Als gevolg van de aanpassing van de rentevergoeding gemiste KOT verklaart de Commissie het bezwaar gegrond.


Vergoeding voor immateriële schade
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, vierde lid, Wht, de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van de
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT, of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT, die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. In de bestreden beschikking is voor de startdatum uitgegaan van de datum 29 september 2011 en in de beschouwing meent UHT dat uitgegaan dient te worden van de stopbrief van 24 december 2010. In deze brief wordt belanghebbende voor het eerst door de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) op de hoogte gebracht dat de KOT voor toeslagjaar 2009 terugbetaald dient te worden. Naar de opvatting van de Commissie wordt belanghebbende door deze vaststelling niet benadeeld en adviseert UHT om van de datum 24 december 2010 uit te gaan. Door de gegrondverklaring van het bezwaar loopt de einddatum van deze vergoeding door tot de datum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen.


Aanvullende vergoeding
De Commissie meent dat aanpassing van de eerdergenoemde bedragen ook zal leiden tot aanpassing van de aanvullende vergoeding, zodat deze vergoeding door UHT opnieuw zal moeten worden berekend.


Niet herbeoordeelde toeslagjaren
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de toeslagjaren 2007 en 2008 niet in de herbeoordeling zijn meegenomen. In zijn ogen had dit moeten gebeuren, omdat hij ook over deze jaren KOT ontving.


De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen ziet op de toeslagjaren 2009 tot en met 2011. De toeslagjaren 2007 en 2008 waren geen onderwerp voor de herbeoordeling. Daarnaast heeft de persoonlijk zaaksbehandelaar aan
het verzoek van belanghebbende om de herbeoordeling uit te breiden naar de jaren 2012 tot en met 2022 geen gevolg gegeven. De reden hiervoor is dat belanghebbende vanaf 2012 geen KOT meer kreeg toegekend. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om deze toeslagjaren (alsnog) in haar advisering te betrekken. De Commissie heeft kennisgenomen van de beschouwing van UHT ten aanzien van het aanvullende verzoek van belanghebbende om deze toeslagjaren alsnog te beoordelen. Aangezien deze werkwijze, volgens UHT, kennelijk geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie de onderhavige bezwaarprocedure niet aan. Het bezwaar op dit onderdeel treft geen doel.


Verzoek om een aanvullende compensatie
Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd.


Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie gedeeltelijk gegrond is, en de
Commissie adviseert tot herroeping van het bestreden besluit, adviseert de Commissie
UHT de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het
Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire
vergoeding op basis van twee procespunten (indienen van een bezwaarschrift en
bijwonen van de hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor twee).

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:

  • het bezwaar tegen de beschikking van 1 maart 2023 gedeeltelijk gegrond te verklaren;
  • in de compensatieberekening de vergoeding voor immateriële schade als startdatum 24 december 2010 te hanteren en deze vergoeding door te laten lopen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
  • in de compensatieberekening de rentevergoeding voor de gemiste KOT voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2011 uit te gaan van de volgende bedragen: € 14.436, € 19.547 en €16.529;
  • de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) opnieuw te berekenen;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter