BAC 2023-13979
Publicatiedatum 27-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 22 juni 2023 met kenmerk
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 11 december 2024
Overdracht advies aan UHT: 30 december 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren, de compensatieberekening aan
te passen en een vergoeding voor de proceskosten toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag van 22 juni 2023 (UHT-DCH).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor de jaren 2013, 2014, 2016 en een deel van 2017 voor een bedrag van € 50.495,- en geen compensatie toegekend voor de jaren 2015, de maanden januari en februari 2017, 2018 en 2019.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 11 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2015 tot en met 2018. In
overleg met belanghebbende is dat verzoek uitgebreid en is verzocht om
herbeoordeling van de jaren 2013 tot en met 2019. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 8 maart 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de jaren 2015, de maanden januari en februari van
2017, 2018 en 2019 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid
of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCH aan
belanghebbende compensatie toegekend voor de jaren 2013, 2014, 2016 en de
maanden maart tot en met december 2017 ter hoogte van een bedrag van
€ 50.495,- en geen compensatie toegekend voor de jaren 2015, de maanden
januari en februari 2017, 2018 en 2019. - Gemachtigde heeft bij brief van 5 juli 2023, ingekomen op diezelfde datum, tegen
deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft op 19 april 2024 schriftelijk gereageerd op voornoemd bezwaarschrift.
- Gemachtigde heeft bij brief van 25 oktober 2024, ingekomen op diezelfde datum,
de gronden van het bezwaarschrift aangevuld. - UHT heeft op 10 december 2024 schriftelijk gereageerd op de aanvullende
bezwaargronden. - Gemachtigde heeft bij brief van 10 december 2024, ingekomen op diezelfde
datum, gereageerd op de aanvullende beschouwing van UHT. - Op 11 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor de jaren 2013, 2014, 2016 en de maanden maart tot en met december 2017 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor 2015, de maanden januari en februari 2017, 2018 en 2019 af te wijzen.
Volledig dossier
Belanghebbende verzoekt allereerst om toezending van het volledige dossier, daaronder ook begrepen de LIC-overzichten.
De Commissie stelt vast dat de schriftelijke beschouwing en de op de zaak betrekking
hebbende stukken op 9 oktober 2024 aan gemachtigde zijn toegezonden. De LIC-overzichten waarvan belanghebbende in het bijzonder heeft verzocht om toezending
maken onderdeel uit van het desbetreffende dossier. De Commissie heeft geen
aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. Gelet hierop behoeft dit verzoek van belanghebbende geen afzonderlijke bespreking meer.
Compensatieberekening
De Commissie stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat B/T over de
toeslagjaren 2013, 2014, 2016 en een deel van 2017 vooringenomen jegens
belanghebbende heeft gehandeld. Hiervoor heeft UHT bij het bestreden besluit, volgens de daarvoor geldende forfaitaire regeling van de Wht, belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van € 50.495,-.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft UHT deze compensatieberekening nader bekeken en geconstateerd dat er fouten zijn gemaakt. De rentevergoeding voor gemiste KOT (component o in de compensatieberekening) over de jaren 2013, 2014 en 2016 is te laag vastgesteld. Dat leidt tot een nabetaling aan belanghebbende van in totaal € 6,-. Voorts heeft UHT geconstateerd dat bij de vaststelling van component i (invorderingsrente- en kosten) over het jaar 2016 abusievelijk € 996,- is opgenomen, terwijl dit € 997,- had moeten zijn. Dit zal in de beschikking op bezwaar worden aangepast door UHT. Daardoor zal de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade worden vastgesteld op de datum van de beschikking op bezwaar en wordt de aanvullende vergoeding van 1% ook aangepast.
Belanghebbende betoogt dat UHT de compensatie die is toegekend over toeslagjaar 2017 (eveneens) verkeerd heeft berekend. Meer concreet voert zij aan dat in de
compensatieberekening bij component b een bedrag van € 0,- hoort te staan en bij
component f een bedrag van € 4.437,-. Ter zitting heeft UHT het aanvankelijk ingenomen standpunt gewijzigd en is UHT volledig tegemoet gekomen aan de op dit punt door belanghebbende geformuleerde bezwaren. UHT heeft toegezegd de
compensatieberekening ten aanzien van het jaar 2017 bij de beslissing op bezwaar te
zullen aanpassen met inachtneming van de hiervoor genoemde bedragen.
Datzelfde geldt voor de bezwaren die belanghebbende heeft aangevoerd ten aanzien van toeslagjaar 2018. UHT heeft in de aanvullende schriftelijke beschouwing van
10 december 2024 de betreffende bezwaren gegrond verklaard. UHT heeft daarbij ook
aangegeven, kort gezegd, dat zij in de beslissing op bezwaar compensatie voor het jaar
2018 zal toekennen wegens vooringenomenheid.
De Commissie neemt met instemming kennis van het voornemen van UHT om de
compensatieberekening in vorenbedoelde zin aan te passen. Samenvattend leidt dit tot de volgende aanpassingen in de compensatieberekening:
- component b voor 2017 aan te passen naar het bedrag van € 0,-;
- component f voor 2017 aan te passen naar het bedrag van € 4.437,-;
- component i voor 2016 aan te passen naar het bedrag van € 997,-;
- component o voor 2013 aan te passen naar het bedrag van € 5.336,-, voor 2014
aan te passen naar het bedrag van € 5.176,- en voor 2016 aan te passen naar het
bedrag van € 4.227,-; - compensatie toe te kennen voor het jaar 2018;
- de vergoeding voor immateriële schade te berekenen tot de datum van de
beschikking op bezwaar; - de aanvullende vergoeding van 1% opnieuw te berekenen.
Gelet op al het vorenstaande adviseert de Commissie UHT de op dit punt door
belanghebbende geformuleerde bezwaren gegrond te verklaren en het bestreden besluit met kenmerk UHT-DCH te herroepen.
Toeslagjaar 2015
Belanghebbende heeft ten aanzien van toeslagjaar 2015 aangevoerd dat sprake is
geweest van een zachte stop van de KOT op 3 november 2014 (productie 37). Het
automatisch continueren van de KOT is door B/T stopgezet. Volgens belanghebbende
kwalificeert dit als vooringenomen handelen van B/T en maakt zij aanspraak op
compensatie over toeslagjaar 2015.
UHT betwist dat sprake is van vooringenomen handelen. Zij betoogt dat de ‘zachte stop’ niet als zodanig gekwalificeerd dient te worden, nu dit is hersteld met de
voorschotbeschikking van 27 december 2014 waarbij aan belanghebbende een voorschot is toegekend voor het jaar 2015 (productie 32). Belanghebbende heeft geen schade geleden.
De Commissie overweegt het navolgende. Het antwoord op de vraag of de ‘zachte stop’ van 3 november 2014, waarbij het automatisch continueren van de KOT voor 2015 is stopgezet als gevolg waarvan belanghebbende naar eigen zeggen de KOT opnieuw heeft moeten aanvragen en bewijsstukken heeft moeten aanleveren, kan in het midden blijven. Immers, een andere, cumulatieve voorwaarde voor toekenning van compensatie is dat de aanvrager van KOT schade heeft geleden door het vooringenomen handelen dan wel door de hardheid van het stelsel (artikel 2.1 lid 1 Wht). Het is de Commissie na bestudering van het dossier niet gebleken dat belanghebbende schade heeft ondervonden als gevolg van de ‘zachte stop’. Belanghebbende heeft in bezwaar geen informatie of gegevens overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel. De Commissie ziet daarom geen aanleiding UHT te adviseren om compensatie toe te kennen voor toeslagjaar 2015. De in dit verband door belanghebbende opgeworpen bezwaren kunnen geen doel treffen.
Proceskostenvergoeding
Nu de bezwaren deels gegrond zijn en zullen moeten leiden tot herroeping van het
bestreden besluit, zal de Commissie UHT adviseren tevens de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om:
- de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCH te herroepen;
- de compensatieberekening aan te passen zoals hiervoor weergegeven;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste
tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter