Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13934

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 19juni 2023 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 10 december 2024

Overdracht advies aan UHT: 13 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 19 juni 2023 met kenmerk UHT-DCH
gedeeltelijk gegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie een
proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door de gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift wordt geacht te zijn gericht tegen het volgende door UHT genomen besluit.


De beschikking van 19 juni 2023 met kenmerk UHT-DCH waarin UHT heeft beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 64.951 wordt toegekend voor de jaren 2007, 2009, 2012, 2017 en 2018. De reden is dat Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) over deze periode fouten bij het toekennen van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) heeft gemaakt. Voor de jaren 2008, 2010, 2011 en de jaren 2013 tot en met 2016 wordt geen compensatie toegekend.

Procesverloop

  • Op 29 december 2020 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de KOT. Na het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar is de herbeoordeling
    aangepast naar de toeslagjaren 2007 tot en met 2018.
  • Bij beschikking van 8 mei 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat hij op
    basis van de eerste toets in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van
    € 30.000.
  • Op 24 november 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
    uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat niet is gebleken van
    institutioneel vooringenomen handelen voor de jaren 2008, 2010, 2011 en de jaren
    2013 tot en met 2016 noch dat er met betrekking tot deze jaren reden is voor
    toepassing van de hardheidscompensatie.
  • Bij beschikking van 19 juni 2023 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende recht
    heeft op een definitief compensatiebedrag van € 64.951 voor de jaren 2007, 2009,
    2012, 2017 en 2018. Voor de jaren 2008, 2010, 2011 en de jaren 2013 tot en met
    2016 wordt geen compensatie toegekend.
  • Op 26 juli 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift
    ingediend.
  • Op 15 juli 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 10 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • De Commissie heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie op de juiste wijze heeft berekend en of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2008, 2010, 2011 en de jaren 2013 tot en met 2016 af te wijzen.


Definitieve compensatieberekening
Belanghebbende stelt het niet eens te zijn met het aan hem toegekende
compensatiebedrag. Belanghebbende verzoekt om opheldering over de posten d, i en o die volgen uit de compensatieberekening.


De aan belanghebbende toegekende compensatie bestaat op grond van artikel 2.2 Wht uit verschillende componenten. De hoogte van die componenten is bepaald in artikel 2.3 Wht. In haar schriftelijke reactie heeft UHT de componenten d, i en o en daarmee de renteberekening concreet toegelicht. Daarbij heeft UHT opgemerkt dat de rentevergoeding gemiste KOT onjuist blijkt te zijn vastgesteld voor de jaren 2007, 2009, 2012, 2017 en 2018. Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht wordt, kortweg, over het bedrag van de gemiste KOT als gevolg van de neerwaartse correctiebeschikking, rente vergoed. De rente wordt berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten overeenkomstige toepassing van artikel 27 Awir. In de compensatieberekening is de rente over de gemiste KOT opgenomen onder component o. UHT heeft in haar schriftelijke reactie opgemerkt dat
in de nieuwe berekening voor de bovenstaande jaren op een hogere rentevergoeding wordt uitgekomen.


Tevens volgt uit de schriftelijke reactie van UHT dat de aanvangsdatum voor de
immateriële schadevergoeding onjuist is vastgesteld. Die datum had volgens UHT moeten worden bepaald op 13 mei 2009. Aangezien de onjuiste aanvangsdatum in het voordeel van belanghebbende is, zal deze niet worden aangepast. Daarnaast heeft UHT de Commissie meegedeeld dat UHT, indien een bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is, bij de berekening van de vergoeding voor immateriële schade - in afwijking van de Wht - als einddatum zal hanteren de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie ziet, anders dan belanghebbende in zijn bezwaarschrift stelt, geen reden om van het standpunt van UHT ten aanzien van de aanvangsdatum af te wijken, aangezien de datum van 13 mei 2009 ziet op de beschikking van die datum waarbij een eerste neerwaartse correctie (over 2007) heeft plaatsgevonden.


De Commissie adviseert UHT aan haar toezeggingen uit de schriftelijke reactie gevolg te geven en de compensatieberekening dienovereenkomstig aan te passen in de beslissing op bezwaar. De aanpassingen hebben tevens tot gevolg dat ook de aanvullende vergoeding van 1% wijzigt.


Afgewezen toeslagjaren
UHT heeft zich op het standpunt gesteld dat de KOT voor de jaren 2008, 2010, 2013,
2015 en 2016 is bijgesteld naar aanleiding van de door belanghebbende doorgegeven
wijzigingen en aangeleverde informatie. Met betrekking tot het toeslagjaar 2011 is
belanghebbende door B/T bij brieven van 23 december 2013 en 19 februari 2014 verzocht om aanvullende gegevens over de kinderopvang in dat jaar. Omdat hier toen geen reactie op is gekomen, heeft B/T het recht op KOT vastgesteld conform de beschikbare informatie uit de KOI-viewer. In samenhang met het vastgestelde verhoogde toeslaginkomen, heeft dat geleid tot een neerwaartse bijstelling van de KOT. Ook in toeslagjaar 2014 is de KOT gecorrigeerd naar aanleiding van de gegevens uit de KOI-viewer.


De Commissie overweegt dat, gelet op het een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor bovenstaande
toeslagjaren sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over deze jaren is het gevolg van reguliere wijzigingen, als gevolg waarvan het voorschot opnieuw is berekend. Deze
bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen.


De Commissie merkt op dat het ontbreken van uitvraagbrieven in de systemen van B/T
onder omstandigheden een aanwijzing voor vooringenomenheid kan opleveren. In dit geval volgt echter uit het dossier dat twee uitvraagbrieven over 2011 in de systemen van B/T aanwezig zijn. In beginsel mag er dan van worden uitgegaan dat B/T wijzigingen doorvoerde nadat zij (in ieder geval in de veronderstelling verkeerde dat zij) voldoende had uitgevraagd. Nu niet aannemelijk is geworden dat B/T aan de ontvangst van de vraagbrieven had behoren te twijfelen, mocht zij bij het uitblijven van een reactie uitgaan van de wel beschikbare informatie uit de KOI-viewer. Die informatie is immers door de kinderopvanginstelling aangeleverd. De enkele omstandigheid dat achteraf moet worden vastgesteld dat die informatie onvolledig is, zegt mogelijk iets over de materiele juistheid van de daarop gebaseerde beschikking maar maakt niet dat alsnog vooringenomenheid kan worden aangenomen. Voor het recht op compensatie is in dit geval alleen die laatste kwestie relevant. De vraag naar de volledigheid van de gegevens in KOI-viewer kan om
die reden in het midden blijven. De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.


Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gericht tegen de beschikking van 19 juni 2023 met kenmerk UHT-DCH gedeeltelijk gegrond te verklaren en een
    proceskostenvergoeding toe te kennen.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter