Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13908

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 4 april 2023 met kenmerk UHT-HD CWS

Ontvangst bezwaarschrift: 6 juli 2023

Hoorzitting: 23 april 2024

Overdracht advies aan UHT: 3 juni 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert
Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) om het
bezwaarschrift tegen de bestreden beschikking ongegrond te verklaren en
het verzoek om een vergoeding voor de proceskosten af te wijzen.

Onderwerp van advies

De gemachtigde heeft namens belanghebbende op 26 april 2023 een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van 4 april 2023 waarin belanghebbende is meegedeeld dat: hij een aanvullende schadevergoeding krijgt van € 14.009 en een
reiskostenvergoeding van € 6 op basis van het advies van de Commissie Werkelijke
Schade (hierna: CWS).


Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve
van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht worden de bestreden beschikkingen geacht te zijn
genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Bij beschikking van 13 september 2021 is belanghebbende meegedeeld dat hij
    in aanmerking komt voor een compensatiebedrag van € 29.270 (hetgeen is
    aangevuld tot € 30.000), omdat er ten aanzien van de toeslagjaren 2011 en
    2012 fouten zijn gemaakt.
  • Op 6 december 2021 heeft belanghebbende een verzoek om aanvullende
    schadevergoeding ingediend bij de CWS.
  • Op 27 maart 2023 heeft de CWS geadviseerd om een aanvullende
    schadevergoeding toe te kennen van € 14.015.
  • Bij beschikking van 4 april 2023 is het advies van de CWS overgenomen.
  • Bij brief van 24 april 2023 heeft belanghebbende hiertegen (pro forma)
    bezwaar gemaakt.
  • Bij e-mailbericht van 14 september 2023 zijn aanvullende gronden van
    bezwaar ingediend.
  • Op 1 november 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 22 april 2024 heeft gemachtigde een verklaring van de behandelend
    fysiotherapeut van belanghebbende ingediend.
  • Op 23 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij
    dit advies gevoegd.
  • De Commissie heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de aanvullende compensatie
voor werkelijk geleden schade niet te laag heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand
van de bezwaargronden van belanghebbende.


Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde
ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek
tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit
verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde
lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met
toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie
ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De
gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt
i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die
schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna:
B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.


Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.


Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek
van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot
stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies
daarop aansluiten.


UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van
het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke
gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van
het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in
beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS,
beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.


De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.


Vervangende opvangkosten
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van vervangende oppaskosten van €
14.761 over 2011.


De CWS heeft overwogen dat de problemen met de KOT in juli 2012 begonnen en dat
daardoor geen sprake kan zijn van vervangende kinderopvang door de KOT-problematiek. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij ook voor toeslagjaar 2011 is
gecompenseerd hetgeen erop duidt dat de KOT-problematiek in 2011 wel degelijk
bestond.


De Commissie stelt vast dat belanghebbende over 2011 is gecompenseerd maar de
centrale vraag in dezen is wat de dagtekening is van een eerste beschikking
inhoudende het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van
voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van institutionele
vooringenomenheid. Onweersproken gesteld is dat dit 4 juli 2012 is geweest.
Gelet hierop acht de Commissie het advies van de CWS begrijpelijk en navolgbaar.


Reiskosten
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten die hij heeft moeten
maken om zijn kinderen naar de vervangende kinderopvang te brengen en voor het
bezoeken van zijn advocaat.


De CWS heeft, kort gezegd, overwogen dat in 2011 en 2012 geen sprake was van
vervangende kinderopvang door de moeder van de ouder. Reiskosten die gepaard
gingen met het halen en brengen van de kinderen naar de moeder van
belanghebbende komen niet voor vergoeding in aanmerking. Hierbij heeft de CWS
relevant gevonden dat belanghebbende in februari 2012 zelf de KOT heeft stopgezet.
De Commissie acht dit begrijpelijk en navolgbaar.


Kosten vrije dagen
Belanghebbende heeft gevraagd om een vergoeding voor de kosten van vrije dagen
daar er geen opvang was of als zijn ouders niet konden inspringen.
De CWS heeft overwogen dat belanghebbende deze kostenpost niet heeft toegelicht
en heeft daarom geadviseerd hiervoor geen vergoeding te verstrekken.
Ook in de bezwaarprocedure heeft belanghebbende deze kostenpost onvoldoende
toegelicht. De Commissie adviseert dit onderdeel van bezwaar ongegrond te
verklaren.


Inkomensschade (belanghebbende)
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van € 168.000 netto. Hij heeft
hieraan ten grondslag gelegd dat hij zeven jaar lang een netto inkomen heeft gemist
van € 24.000. De problemen met de KOT waren de oorzaak dat hij depressief werd
en niet meer in staat was te werken. De CWS heeft overwogen dat de psychische
klachten van belanghebbende volgens zijn therapeut alleen toe te schrijven zijn aan
een verzekeringszaak (als gevolg van een ongeval waardoor hij arbeidsongeschikt is
geraakt). De CWS heeft geconcludeerd dat belanghebbende met zijn ondernemingen was gestopt voordat sprake was van psychische klachten waardoor de CWS het niet
aannemelijk vindt dat belanghebbende nu nog steeds niet in staat is om te werken als
gevolg van psychische problematiek voortkomend uit de problemen met de KOT.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Belastingdienst (inbegrepen Toeslagen)
onderzoek heeft gedaan naar het reilen en zeilen van de ondernemingen van
belanghebbende en dat dit onderzoek en alle stress daarvan redengevend zijn voor
het moeten stoppen van zijn ondernemingen.


Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Hoewel in het kader van het
herstelrecht minder zware eisen aan het bewijzen van de schade en het causaal
verband gesteld worden dan in het civiele recht gebruikelijk is, dient de
belanghebbende wel de door hem geleden schade en het door hem gestelde causale
verband aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin bij CWS niet geslaagd. Ook
in deze procedure heeft belanghebbende niet aannemelijk kunnen maken dat het
stoppen met zijn ondernemingen een gevolg is van de KOT-problematiek. Met de
CWS is de Commissie van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat de
terugbetaling van een bedrag van € 1.625 (beschikking A), afgezet tegen een omzet
van ongeveer € 100.000 bij EU Security voor belanghebbende een belemmering
vormde om samen met zijn compagnon de omzet op vergelijkbaar niveau te houden.
Dit geldt eveneens voor de omzetdaling bij Autoservice Stop and GO van € 47.208 in
2013 naar € 2.616 in 2014.


Verder is van belang dat de neerwaartse beschikkingen B en C plaatsvonden in
augustus 2014 en juli 2015. Belanghebbende was toen al gestopt met zowel EU
Security als Autoservice Stop and GO, waardoor deze neerwaartse beschikkingen niet
de oorzaak konden zijn van het beëindigen van deze ondernemingen. Het beroep op
de proportionele aansprakelijkheid, zoals is opgenomen in de uitspraak van de
rechtbank Amsterdam (Rechtbank Amsterdam 26 januari
2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:504) maakt het voorgaande niet anders. In die situatie
was niet in geschil dat de terugvordering van de KOT er (mede) toe heeft geleid dat
betrokkene zijn huis heeft verloren. In het geval van belanghebbende is wel in geschil
en niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering van de KOT heeft geleid tot de
beëindiging van zijn ondernemingen.


Verder is de Commissie van oordeel dat uit de overgelegde verklaring van de
behandelend psychosomatisch fysiotherapeut onvoldoende een causaal verband blijkt
tussen de klachten en de beweerdelijke inkomensschade.


De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar op dit punt ongegrond te
verklaren.


Inkomensschade (echtgenote)
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van € 84.000 netto voor zijn
echtgenote, omdat zij ook depressief is geworden als gevolg van de problemen met
de KOT.


De CWS heeft overwogen dat de eerste neerwaartse beschikking dateert van 4 juli
2012 en dit was nadat de echtgenote was gestopt met haar onderneming.
Ook de Commissie acht het niet aannemelijk dat de problemen met de KOT ertoe
hebben geleid dat de echtgenote is gestopt met haar onderneming.


Immateriële schade
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding van € 35.000.
De CWS heeft geadviseerd een immateriële schadevergoeding toe te kennen van € 24.100 (exclusief aftrek van de immateriële schadevergoeding van € 9.500 die bij de
definitieve schadebeschikking is toegekend). De CWS heeft in dit kader overwogen
dat zij het aannemelijk vindt dat belanghebbende met zijn gezin negatieve emoties
heeft ervaren door de problemen met de KOT, belanghebbende de totale schuld van €
6.978 in vijf jaar heeft terugbetaald, terwijl het gezin een laag inkomen had, er
dwangverrekening heeft plaatsgevonden (in beperkte mate) en dat de vier oudste
kinderen een verminderde kwaliteit van leven en verdriet hebben ervaren.
Belanghebbende heeft aangegeven dat de impact op het gezin erg groot is geweest
en acht een hogere immateriële schadevergoeding op zijn plaats.


In de schriftelijke reactie is toegelicht dat de CWS het ‘Beoordelingskader
Immateriële Schade’ heeft toegepast. Ter hoorzitting heeft belanghebbende deze
stelling betwist en wederom verwezen naar de hierboven genoemde uitspraak van de
rechtbank Amsterdam waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat niet aan de hand
van bouwstenen (en ook anderszins) inzichtelijk was gemaakt hoe tot het toegewezen
bedrag aan immateriële schadevergoeding was gekomen. De Commissie overweegt
dat uit het vergewisformulier (productie 15) (mede) blijkt met welke feiten en
omstandigheden rekening is gehouden die ten grondslag hebben gelegen aan de
toegekende immateriële schadevergoeding. De bouwstenen worden hierin genoemd
en de daaraan verbonden en meegewogen factoren. Naar het oordeel van de
Commissie is op deze wijze de bestreden beschikking op dit punt alsnog voldoende
gemotiveerd. Voorts kan de Commissie zich vinden in het advies van de CWS om het
jongste kind van belanghebbende niet te betrekken in de vergoeding, omdat het is
geboren in 2019, ruim een jaar nadat belanghebbende de laatste betaling had
voldaan.


Dit onderdeel van het bezwaar is daarom ongegrond.


Proceskostenvergoeding
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie om geen proceskostenvergoeding
toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:

  • Het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter