BAC 2023-13800
Publicatiedatum 27-05-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 1 juni 2023 met kenmerk UHT-HD CWS
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 29 oktober 2024
Overdracht advies aan UHT: 7 november 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert
Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) om het
bezwaarschrift tegen het bestreden besluit (gedeeltelijk) gegrond te
verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
De gemachtigde heeft namens belanghebbende op 12 juli 2023 een (pro forma)
bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 1 juni 2023 waarin belanghebbende is
meegedeeld dat:
zij een aanvullende schadevergoeding krijgt van € 26.172 op basis van het advies
van de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS).
Procesverloop
- Bij beschikking van 14 juni 2021 is belanghebbende meegedeeld dat zij recht
heeft op een compensatiebedrag van € 26.842, omdat er ten aanzien van de
toeslagjaren 2015, 2015 en 2016 fouten zijn gemaakt. - Op 31 december 2021 heeft belanghebbende een verzoek om aanvullende
schadevergoeding ingediend bij de CWS. - Op 9 december 2021 heeft de CWS geadviseerd om een aanvullende
schadevergoeding toe te kennen van € 26.172. - Bij besluit van 1 juni 2023 is het advies van de CWS overgenomen.
- Bij brief van 12 juli 2023 heeft gemachtigde hiertegen pro forma bezwaar
gemaakt. - Op 2 oktober 2023 heeft gemachtigde aanvullende gronden van bezwaar
ingediend. - Op 18 maart 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 16 oktober 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke beschouwing
ingediend. - Op 29 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- De Commissie heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de aanvullende compensatie
voor werkelijk geleden schade op juiste wijze heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de
hand van de bezwaargronden van belanghebbende. De Commissie stelt vast dat het
bezwaar zich richt tegen twee onderdelen van het bestreden besluit: de
inkomensschade en de immateriële schadevergoeding.
Toetsingskader
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde
ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek
tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit
verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde
lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met
toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie
ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De
gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt
i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die
schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna:
B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen,
dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als
bedoeld in artikel 6, lid 1 EVRM.
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende
compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich op het onderzoek
van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot
stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies
daarop aansluiten.
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met
verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van
het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke
gevallen tot een beslissing komt die ten nadele van de belanghebbende afwijkt van
het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op een
juiste wijze invulling heeft gegeven aan de vergewisplicht. Deze toets vindt in
beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het
bezwaar. In het geval UHT in negatieve zin is afgeweken van het advies van CWS,
beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit
geval kon baseren op het advies van CWS.
Aanvullende schriftelijke beschouwing
In de aanvullende schriftelijke beschouwing heeft UHT aangegeven dat
belanghebbende, op grond van het nieuwe beleidskader van de CWS, recht heeft op
een aanvullende vergoeding van € 3.750. Ter hoorzitting is aangegeven dat er sprake
is van een rekenfout in de aanvullende schriftelijke beschouwing en dat de
aanvullende vergoeding € 3.985 bedraagt. De Commissie kan zich hierin vinden en
adviseert dit op te nemen in de beslissing op bezwaar.
Inkomensschade
Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding van ruim € 118.041 netto
per jaar. Belanghebbende was in 2014 begonnen aan de HBO-opleiding
Associate Degree aan de Hogeschool Rotterdam. Gelet op de omstandigheid dat
belanghebbende geen KOT meer ontving, kon ze niet meer fulltime naar school,
waardoor ze studie-uren en (dientengevolge) studiepunten miste. Per 31 augustus
2015 kreeg belanghebbende een negatief bindend studieadvies, omdat ze niet
voldeed aan de studiepunteneis en moest ze (verplicht) het volgen van haar opleiding
beëindigen. Belanghebbende is van mening dat de kans op een goedbetaalde baan
haar is ontnomen, omdat ze haar opleiding niet kon afmaken. Belanghebbende heeft
zich op het standpunt gesteld dat ze in de periode 2015 tot en met 2020
inkomensschade heeft geleden.
De CWS heeft het aannemelijk gevonden dat belanghebbende een jaar
studievertraging heeft opgelopen door de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT)-
problematiek. BD/T heeft KOT per 23 september 2014 stopgezet, terwijl
belanghebbende niet in staat was om de kinderopvangkosten zelf te betalen. Per 1
juli 2015 is de KOT opnieuw toegekend. De CWS vindt het aannemelijk dat
belanghebbende in de tussenliggende periode niet fulltime naar school kon gaan,
omdat ze haar kinderen na schooltijd moest opvangen. De CWS heeft het
aannemelijk geacht dat deze omstandigheid er mede aan heeft bijgedragen aan het
missen van studiepunten en het daardoor niet behalen van het studiejaar. De CWS
heeft geen aanleiding gezien om meer dan een jaar studievertraging tot te kennen,
omdat over 2015 en 2016 KOT is toegekend die pas op 28 april 2017 en 16 maart
2018 op nihil is gesteld, terwijl BD/T hierop ook geen invorderingsmaatregelen heeft
getroffen. De CWS heeft een schadevergoeding van € 19.425 passend geacht en
heeft zich hiervoor gebaseerd op de normbedragen uit de Letselschade Richtlijn
Studievertraging.
De Commissie acht het advies van de CWS op dit onderdeel begrijpelijk en
navolgbaar en adviseert dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Overige vermogensschade
Ter hoorzitting heeft gemachtigde aangegeven dat belanghebbende, anders als in het
advies van de CWS is vermeld, wel degelijk kosten heeft betaald over de lening die ze
heeft gekregen van haar moeder en zus. Deze kosten dienen vergoed te worden.
Blijkens het schadekader gaat de CWS er bij leningen bij familie er van uit dat
daarvoor geen rente is betaald. Als dat wel zo is, moet belanghebbende dat met
stukken kunnen onderbouwen. De Commissie stelt vast dat belanghebbende in deze
bezwaarprocedure geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij kosten heeft
betaald over de lening die ze kreeg van haar familie en adviseert daarom dit
onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Immateriële schade
De CWS heeft geadviseerd een immateriële schadevergoeding toe te kennen van €
19.300. Op basis van het nieuwe schadekader van de CWS is deze vastgesteld op
€ 21.800 in de aanvullende schriftelijke beschouwing.
De CWS vindt het aannemelijk dat belanghebbende met haar gezin door de KOT-problematiek over de toeslagjaren 2014, 2015 en 2016 veel stress en verdriet heeft
ervaren. Daarbij heeft de CWS, kort gezegd, rekening gehouden met de donkere
schuldenwolk die boven het hoofd hing van belanghebbende, de ernstige financiële
gevolgen en het feit dat er dwangverrekening heeft plaatsgevonden. Ook heeft de
CWS van belang gevonden dat de drie kinderen van belanghebbende een
verminderde kwaliteit van leven en veel stress hebben ervaren en dat de behoeften
van de kinderen gedurende een periode niet of onvoldoende zijn vervuld door
belanghebbende. Daar komt bij dat ter hoorzitting is toegezegd dat een aanvullende
vergoeding van € 750 zal worden betaald, vanwege stopzetting van de opleiding als is
opgenomen is het nieuwe schadekader van de CWS onder punt 1 van alinea 2.1
‘Bouwsteen A: aantasting in de persoon, van de eer en goede naam’.
De Commissie acht het advies van de CWS op dit onderdeel begrijpelijk en
navolgbaar. Gelet op de hiervoor vermelde verhogingen van het bedrag van de
immateriële schadevergoeding op grond van het nieuwe schadekader, adviseert de
Commissie het bezwaar op dit onderdeel in zoverre gegrond te verklaren dat het
schadebedrag wordt vastgesteld op € 22.550.
Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat de bezwaren gedeeltelijk gegrond zijn en op onderdelen leiden
tot herroeping van de bestreden beschikking, komt belanghebbende op grond van
artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een
proceskostenvergoeding.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- Het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond te verklaren en te beslissen overeenkomstig
dit advies; - het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter