BAC 2023-13745
Publicatiedatum 30-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 3 april 2023 met kenmerk UHT-DCH en 3 mei 2023 met kenmerk UHT-DCH
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 19 juni 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en een
proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van €44.250,- voor de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014 en geen compensatie toegekend voor de jaren 2009 en 2011.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 25 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van
de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over toeslagjaar 2009. In overleg met
belanghebbende zijn de jaren 2009 tot en met 2014 herbeoordeeld. - UHT heeft bij beschikking van 26 mei 2021 aan belanghebbende medegedeeld
dat zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 22 december 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
in haar advies het standpunt van het UHT bevestigd dat gedurende de jaren
2009 en 2011 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of
bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij vooraankondiging van 27 februari 2023 aan belanghebbende een
compensatie toegekend voor een bedrag van €44.111,-. - UHT heeft bij beschikking van 3 april 2023 met kenmerk UHT-DCH aan
belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van €44.250,-
voor de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014 en geen compensatie toegekend voor
de jaren 2009 en 2011. - Bij beschikking van 3 mei 2023 is de eerdere beschikking van 3 april 2023
herzien ten aanzien van de berekening van de rente. Dit leidt niet tot een
aanvullende vergoeding. - Gemachtigde heeft bij brief van 15 mei 2023, ingekomen op 16 mei 2023,
hiertegen een bezwaarschrift ingediend. - Gemachtigde heeft bij brief van 25 april 2024, ingekomen op 25 april 2024, het
bezwaarschrift aangevuld. - UHT heeft op 16 februari 2024 en op 30 april 2024 schriftelijk gereageerd op het
bezwaarschrift. - Op 19 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt. - UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 25 juni 2024
(gedateerd 21 juni 2024) een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde
heeft daar op 8 juli 2024 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op
goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de jaren 2009 en 2011 af te wijzen.
Onzorgvuldig handelen
Tijdens de hoorzitting is namens belanghebbende naar voren gebracht dat zij
onvoldoende gelegenheid heeft gehad om na de vooraankondiging van
27 februari 2023 haar zienswijze daarop in te dienen. UHT heeft de termijn voor het
indienen van een zienswijze tot tweemaal toe, en ondanks een klacht daartegen, niet
afgewacht. Zij verzoekt de Commissie hier de gevolgen aan te verbinden die haar
geraden voorkomen.
UHT erkent dat het niet correct is dat de termijn voor het indienen van een zienswijze
niet is afgewacht. Belanghebbende is daardoor echter niet in haar procesbelang
geschaad.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 6.7 Wht de aanvrager van
compensatie het recht heeft om binnen twee (of na verlenging hooguit zes) weken na
de dagtekening van de vooraankondiging zijn/haar zienswijze hierover naar voren te
brengen. Pas na afloop van die termijn stelt de Dienst toeslagen het bedrag van de
compensatie vast.
De Commissie stelt vast dat in de vooraankondiging van 27 februari 2023 aan
belanghebbende gelegenheid is gegeven om tot 11 april 2023 hierop te reageren.
Desondanks is op 3 april 2023 al de (eerste) compensatiebeschikking uitgebracht. Naar
de Commissie begrijpt, en door UHT niet wordt betwist, is de termijn voor het indienen van een zienswijze evenmin afgewacht vóór het uitbrengen van de tweede
compensatiebeschikking van 3 mei 2023, terwijl er nog een klacht liep tegen het niet
afwachten van de termijn. De Commissie is met belanghebbende eens dat UHT hiermee onzorgvuldig heeft gehandeld. In zijn algemeenheid geldt dat deze tekortkoming hersteld kan worden doordat in het kader van de bezwaarprocedure alsnog gelegenheid bestaat om de bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. In dit uitzonderlijke geval is de Commissie echter van oordeel dat het bezwaar gegrond is op dit punt. Daartoe overweegt de Commissie dat UHT tot tweemaal toe en ondanks een klacht daartegen, de termijn voor het indienen van een zienswijze heeft genegeerd, waardoor belanghebbende genoodzaakt was om tot een bezwaarprocedure over te gaan. Dit leidt niet tot herroeping van de primaire besluiten. Desondanks ziet de Commissie wel aanleiding om gelet op de omstandigheden van het geval, buiten het kader van artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb), UHT te adviseren om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen nu belanghebbende door deze handelswijze genoodzaakt was haar standpunten in bezwaar kenbaar te maken.
Onvolledig dossier
Belanghebbende stelt dat het bezwaardossier onvolledig is.
De Commissie volgt dit standpunt van belanghebbende niet. De beschouwing, de
aanvullende beschouwingen en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn
toegezonden aan gemachtigde.
De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Awb neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Niet herbeoordeelde toeslagjaren
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is waarom de toeslagjaren
buiten 2009 tot en met 2014 niet zijn meegenomen in de herbeoordeling. In haar ogen
had dit moeten gebeuren.
De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op toeslagjaar 2009. De persoonlijk zaakbehandelaar van UHT (PZB) heeft het verzoek vervolgens na een gesprek met belanghebbende uitgebreid met de toeslagjaren 2010 tot en met 2014. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft overige toeslagjaren in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikkingen moeten worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikkingen de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om overige toeslagjaren (alsnog) in haar advisering te betrekken.
Het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond.
KOT onjuist vastgesteld
Belanghebbende stelt ten aanzien van meerdere toeslagjaren dat de aan haar
toegekende KOT te laag is vastgesteld omdat de Belastingdienst/Toeslagen (B/T) destijds verkeerde berekeningen heeft gemaakt. De bedragen onder component a in de compensatieberekening zijn daarom ook onjuist. In haar aanvullende reactie heeft
belanghebbende naar voren gebracht dat zij in aanmerking wenst te komen voor een
herziening via het samenloopteam.
De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen
handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele
omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van
KOT. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden
vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde
kaders. Naar de Commissie meent ziet artikel 2.2 sub a Wht, waar belanghebbende naar verwijst, op de componenten van het compensatiebedrag en niet op herziening van de in het verleden vastgestelde KOT. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De Commissie adviseert UHT daarnaast om belanghebbende nader te informeren over
haar mogelijkheden tot herziening bij Toeslagen Regulier, via het samenloopteam
(genoemd in paragraaf 3.5.3 van het Handboek Integrale Beoordeling – Vaktechniek
versie 3.6).
Toeslagjaren 2009 en 2011
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaren 2009 en 2011 sprake is
geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. Over toeslagjaar 2009 heeft geen neerwaartse correctie van de KOT
plaatsgevonden. Er is over dat jaar geen sprake van een beschikking tot het
verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor een KOT als bedoeld in artikel 2.2 sub a Wht. De opwaartse correctie was een gevolg van door belanghebbende doorgegeven wijzigingen.
De terugvordering KOT over toeslagjaar 2011 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze wijzingen hadden te
maken met het aantal opvanguren en een bijdrage van UWV/gemeente.
Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in
beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De
Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van
belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er voor beide toeslagjaren ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Artikel 19 Awir
Belanghebbende stelt dat B/T in strijd met het toen geldende artikel 19 van de
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) niet (tijdig) definitief heeft beslist over het recht op KOT over toeslagjaar 2009 en dat daarom sprake is van
vooringenomen handelen.
De Commissie overweegt dat het in deze procedure niet gaat om het herzien van
onherroepelijke KOT-beschikkingen ten aanzien van de berekeningsjaren waarover
belanghebbende gronden heeft ingediend, of het beoordelen van de tijdigheid ervan.
Het niet tijdig vaststellen van definitieve beschikkingen binnen de termijn van artikel
19 Awir is op zichzelf geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van
vooringenomen handelen.
Toeslagjaren 2010, 2012, 2013 en 2014 - de compensatieberekening
Belanghebbende betoogt dat zij het niet eens is met de wijze waarop de vergoeding
voor (im)materiële schade is berekend. Zij betoogt dat UHT en de Commissie bevoegd
zijn om af te wijken van het forfaitaire bedrag van €500,- per half jaar bij de vaststelling van de vergoeding voor immateriële schade.
Belanghebbende vindt de uiteenzetting van de compensatieberekening in de nadere
schriftelijke reactie nog steeds niet deugdelijk. Zij betwist met name het bedrag onder
component a voor toeslagjaar 2010, component g voor toeslagjaar 2012 en component f voor toeslagjaren 2013 en 2014.
Component a voor toeslagjaar 2010
Belanghebbende betoogt dat het bedrag onder component a, van €4.771,-, niet juist is.
De Commissie stelt vast dat voor toeslagjaar 2010 compensatie is toegekend op grond
van hardheid, vanwege de situatie ‘KOT naar KOI’. Het bedrag onder a is in die situatie
het bedrag dat teveel aan de kinderopvanginstelling (KOI) is betaald en niet aan
belanghebbende ten goede is gekomen. Uit het Informatie- en beoordelingsformulier ten aanzien van toeslagjaar 2010 leidt de Commissie af dat dit het verschil tussen het totale voorschot aan KOT uitbetaald aan de KOI betreft: €16.084,- minus de totale kosten volgens de jaaropgave (productie 30): €11.313,-, derhalve een bedrag van €4.771,- dat onverschuldigd aan de KOI is betaald, bij belanghebbende is teruggevorderd en niet aan haar ten goede is gekomen.
Het bedrag onder component a komt de Commissie daarmee juist voor.
Component f voor toeslagjaren 2013 en 2014
Belanghebbende betoogt dat de bedragen onder component f (Verschil met de laatst
vastgestelde beschikking KOT) ten aanzien van toeslagjaren 2013 en 2014 onjuist zijn.
Daarbij wijst zij op de overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen van het Landelijk Incasso Centrum (LIC) over deze toeslagjaren, met name op de uitbetaalde en ten nadele van belanghebbende verrekende bedragen. Gelet op de geringe verschillen
hiertussen, begrijpt zij niet hoe onder component f nog zulke hoge bedragen in
mindering kunnen zijn gebracht.
De Commissie stelt vast dat het bedrag onder component f het verschil tussen
component b en de laatst vastgestelde beschikking KOT betreft. De wettelijke grondsla
hiervoor is artikel 2.3 lid 1 onder b van de Wht. Component b betreft voor beide jaren een bedrag van €0,-. De laatst vastgestelde beschikking voor toeslagjaar 2013 betreft een bedrag van €5.312,- en voor toeslagjaar 2014 €3.367,-. Het verschil is dus €5.312,- voor toeslagjaar 2013 en €3.367,- voor toeslagjaar 2014. Deze bedragen onder component f komen de Commissie daarom juist voor.
Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende aanvoert, wijst de Commissie erop dat
gelet op de LIC-overzichten ook een bedrag is “verrekend NAAR” KOT 2010 en KOT
2013, in het voordeel van belanghebbende.
De Commissie adviseert UHT in de beschikking op bezwaar een nadere uitleg aan
belanghebbende te verschaffen.
Component g voor toeslagjaar 2012
Belanghebbende betoogt dat het bedrag onder component g (Niet
terugbetaalde/verrekende KOT) voor toeslagjaar 2012 niet juist kan zijn; er is blijkens
het LIC-overzicht in totaal €3.885,- aan KOT uitbetaald en op dit bedrag is €4.048,-
verrekend. Niet valt in te zien hoe onder component g dan nog een bedrag kan zijn
opgenomen.
De Commissie overweegt dat de wettelijke grondslag voor deze component artikel 2.3
lid 1 onder a van de Wht is.
De Commissie stelt aan de hand van het LIC-overzicht vast dat een bedrag van
€1.608,39 is opgenomen als ‘Toeslagenaffaire, Bedrag verwijderd’. Dit is ook het bedrag (€1.608,-) wat onder component g is opgenomen, hetgeen de Commissie daarom op het eerste gezicht juist voorkomt.
Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende aanvoert, wijst de Commissie er verder op dat blijkens het LIC-overzicht ten aanzien van 2012 naast de uitbetaling van KOT waar belanghebbende op doelt, ook een bedrag van €4.104,-/€4.098,- aan KOT 2012 is “verrekend NAAR” KOT 2010.
De Commissie adviseert UHT in de beschikking op bezwaar nadere uitleg over (de
berekening van) het bedrag van €1.608,- aan belanghebbende te verschaffen.
Vergoeding voor materiële schade
De Commissie overweegt dat in artikel 2.2 sub c van de Wht staat beschreven dat een
belanghebbende recht heeft op compensatie voor materiële schade. Deze materiële
schade wordt conform artikel 2.3 lid 3 van de Wht berekend en bedraagt 25% van het
bedrag zoals opgenomen onder component e van de compensatieberekening en 25%
van het bedrag zoals opgenomen onder component j van de compensatieberekening.
Vergoeding voor immateriële schade
De Commissie overweegt hierover als volgt.
Op grond van artikel 2.3 lid 4 van de Wht is de vergoeding voor immateriële schade een forfaitaire vergoeding van €500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de
dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de
dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een
deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar. Het is op basis van
de Wht niet mogelijk om af te wijken van deze systematiek en een hogere
schadevergoeding toe te kennen. De onderhavige bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van genoemde forfaitaire (standaard) vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) bestemd. Uit de beschouwing van 16 februari 2024 leidt de Commissie af dat het bezwaar als verzoek om werkelijke schade aan CWS zal worden toegestuurd. Op de hoorzitting heeft de behandelend ambtenaar van UHT bevestigd dat dit inmiddels is gebeurd.
Proceskostenvergoeding
Zoals is overwogen onder het kopje Onzorgvuldig handelen, ziet de Commissie aanleiding om in dit geval UHT te adviseren om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren
en om een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter