BAC 2023-13707
Publicatiedatum 13-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 13 maart 2023 (UHT-DCHA)
Hoorzitting: 19 november 2024 om 10:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 16 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar tegen het bestreden besluit (UHT-DCHA) ongegrond te verklaren
en het verzoek om een vergoeding voor de proceskosten te batalen, af te
wijzen.
Onderwerp van advies
Gemachtigde heeft namens belanghebbende bezwaar ingediend tegen het besluit van 13 maart 2023 waarbij belanghebbende is meegedeeld:
dat er bij de herbeoordeling over de toeslagjaren 2009 tot en met 2012 niet is gebleken dat er fouten zijn gemaakt en dat belanghebbende daarom geen recht heeft op een vergoeding (UHT-DCHA).
Procesverloop
Belanghebbende heeft op 1 juni 2021 een verzoek gedaan voor een
herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- Bij brief van 11 februari 2022 is belanghebbende meegedeeld dat zij, in het kader
van de eerste toets, (vooralsnog) niet in aanmerking komt voor een betaling van
€ 30.000. - Op 5 december 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies
uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat er geen aanwijzingen zijn
dat de KOT voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 onjuist is of dat de
Belastingdienst/Toeslagen voor deze jaren institutioneel vooringenomen heeft
gehandeld noch dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die toepassing
van de hardheidscompensatie rechtvaardigen en dat er daarom geen aanleiding is
voor compensatie. Voorts heeft de CvW overwogen dat voor toeslagjaar 2009
geen KOT is aangevraagd door of teruggevorderd van belanghebbende, zodat
compensatie niet aan de orde is. - Bij brief van 13 maart 2023 is vorenstaand besluit genomen.
- Bij brief van 18 april 2023 heeft gemachtigde tegen vorenstaand besluit bezwaar
gemaakt. - Op 26 april 2024 zijn aanvullende gronden van bezwaar ingediend.
- Op 8 augustus 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 19 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is
bij dit advies gevoegd. - Op 19 december 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke reactie ingediend.
- Op 27 december 2024 heeft gemachtigde een aanvullend stuk overgelegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Motivering besluit onvoldoende
De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van LIC-overzichten en overige producties alsnog het bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd.
Herbeoordeelde jaren
2009
De Commissie overweegt dat de Dienst Toeslagen op aanvraag compensatie toekent aan een aanvrager van KOT, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van haar bij de uitvoering van de KOT sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen of een te harde toepassing van het wettelijk systeem van de KOT.
In het jaar 2009 heeft belanghebbende geen KOT aangevraagd. De Dienst Toeslagen
heeft voor dit jaar geen voorschot toegekend en er kon dan ook niets worden
teruggevorderd. Niet is gebleken dat in deze periode andere uitvoeringshandelingen zijn verricht. Omdat in deze periode geen uitvoering is gegeven aan de KOT was ook geen sprake van institutioneel vooringenomen handelen of te harde toepassing van het wettelijk systeem. Belanghebbende heeft daarom voor deze periode geen recht
op compensatie op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
2010, 2011 en 2012
De KOT voor 2011 en 2012 is, naar op grond van de stukken aannemelijk is geworden,
bijgesteld naar aanleiding van door of namens belanghebbende aangeleverde informatie. Uit die informatie volgt dat in deze jaren minder kinderopvanguren zijn afgenomen dan waarop de voorschotbeschikkingen waren gebaseerd. Ten aanzien van het toeslagjaar 2010 is geen KOT teruggevorderd. Weliswaar is de KOT voor 2010 pas op 19 juni 2013 definitief vastgesteld, maar dit maakt niet dat daarom sprake is van institutioneel vooringenomen handelen. De LIC-overzichten en de andere stukken uit het dossier die UHT heeft aangeleverd geven de Commissie geen aanleiding om aan te nemen dat deze onjuist zijn.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat zij haar KOT over 2012 niet zelf heeft
stopgezet. De Commissie overweegt dat uit de memorie van toelichting bij de Wht volgt dat de bewijslast voor het recht op compensatie bij de aanvrager van
de compensatie ligt. Als aannemelijk is dat de aanvrager recht heeft op compensatie, wordt deze toegekend. Aannemelijk maken betekent dat belanghebbende aan de hand van verklaringen en stukken duidelijk moet maken dat haar stellingen juist zijn. Dit betekent niet dat van de ouder wordt gevraagd al de ingenomen stellingen te bewijzen met objectief verifieerbare bewijsstukken, maar wel dat de stellingen van de ouder worden ondersteund door of passen bij de overige aanwezige informatie.
De Commissie overweegt dat uit het xml-bestand (productie 33) blijkt dat de KOT voor 2012 namens belanghebbende is stopgezet per 1 maart 2012. Eveneens blijkt uit het op 19 december 2024 nagezonden xml-bestand dat de KOT voor 2010 is aangevraagd met ingang van 1 juli 2010 en niet met ingang van 1 januari 2010. De Commissie heeft geen reden om aan de juistheid van deze stukken te twijfelen.
De slotsom is dat de verplichting tot terugbetaling van de KOT voor 2011 en 2012 het gevolg is van reguliere correcties. Ten aanzien van het toeslagjaar 2010 is geen KOT teruggevorderd. Dat kan niet worden aangemerkt als institutioneel vooringenomen handelen. De reguliere correcties wijzen ook niet op onbillijkheden vanwege de hardheid waarmee het wettelijk systeem werd toegepast. Daarbij ligt het in de aard van een voorschot besloten, dat de werkelijke, later vast te stellen aanspraak, op een lager bedrag kan uitkomen. Aan een voorschot kan, in beginsel, niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend, dat een definitieve aanspraak op een daarmee overeenstemmend bedrag bestaat.
Proceskostenvergoeding
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. Omdat de bezwaren ongegrond zijn, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15, lid 2 Awb niet in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaar ongegrond te verklaren;
- het bestreden besluit in stand te laten;
- het verzoek om een proceskostenvergoeding te betalen, af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter