Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13598

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 19 mei 2023 met kenmerk UHT-DCHA

Ontvangst bezwaarschrift: 28 juni 2023

Hoorzitting: 8 januari 2025

Overdracht advies aan UHT: 30 januari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 19 mei 2023.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 en
vergelijkbare (CAF-)zaken van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna:
Compensatieregeling) compensatie toegekend voor een bedrag van € 30.000,- en geen aanvullende compensatie toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft 18 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2011.
  • UHT heeft bij beschikking van 12 augustus 2021 aan belanghebbende
    medegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-
    ingevolge de Catshuisregeling. Belanghebbende heeft dit bedrag ontvangen.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 24 maart 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende het jaar 2011 geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCHA aan
    belanghebbende geen aanvullende compensatie toegekend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 28 juni 2023, ingekomen op diezelfde datum,
    tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 13 augustus 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 8 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [voorzitter], [lid] en [lid].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om aanvullende
compensatie of tegemoetkoming voor het jaar 2011 af te wijzen.

Strijd met motiveringsbeginsel
Belanghebbende betoogt allereerst, samengevat weergegeven, dat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd omdat belanghebbende niet beschikt over de onderliggende stukken.

De Commissie overweegt dat, als al aangenomen zou worden dat UHT het bestreden
besluit niet voldoende heeft toegelicht, dit niet betekent dat sprake is van een gebrekkige motivering of dat sprake is van onzorgvuldigheid. Met het indienen van de schriftelijke beschouwing met daarin onder meer een volledige heroverweging van het bestreden besluit en waarbij is verwezen naar alle relevante onderliggende stukken, daaronder ook begrepen het LIC-overzicht ten aanzien van het jaar 2011, is het bestreden besluit voldoende onderbouwd. De schriftelijke beschouwing en het bezwaardossier zijn op 17 oktober 2024 aan gemachtigde gezonden. Gelet hierop is het bestreden besluit is naar het oordeel van de Commissie zorgvuldig voorbereid en berust het bovendien op een voor de behandeling van het bezwaar volledig dossier. Eventuele motiveringsgebreken zijn aldus in deze bezwaarprocedure hersteld.
Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te
verklaren.

Strijd met equality of arms
Belanghebbende voert verder aan dat B/T beschikt over het volledige dossier en
belanghebbende niet. Belanghebbende kan hierdoor de juistheid van het besluit niet
controleren. Hij meent dat sprake is van schending van het beginsel van equality of
arms.

De Commissie overweegt met betrekking tot dit procedurele bezwaar als volgt.
Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto
artikel 5.2, derde en vierde lid, van de Wht heeft belanghebbende voorafgaand aan de
hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken (hierna: het inzagerecht). Als hiervoor al gezegd, bij haar beschouwing heeft UHT een bezwaardossier overgelegd, waarin onder meer het LIC-overzicht en het informatie- en beoordelingsformulier zijn opgenomen. Het komt de Commissie voor dat belanghebbende hiermee kan beschikken over alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Het is niet aannemelijk dat belanghebbende in enig procesbelang is geschaad. De Commissie is gezien het voorgaande van opvatting dat het beginsel van equality of arms in deze bezwaarprocedure niet is geschonden. De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Geen rekening gehouden met beslagvrije voet
Belanghebbende meent voorts, kort gezegd, dat B/T geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet. Volgens belanghebbende is daarom sprake van hardheid van het stelsel. De Commissie overweegt dat de KOT in artikel 475c sub j van het Wetboek
van Rechtsvordering expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet. De vraag of, en in
hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere
toeslagen dan de KOT, valt buiten de reikwijdte van deze bezwaarprocedure. De
Commissie adviseert UHT het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Woonadres belanghebbende
Namens belanghebbende is ter zitting verder aangevoerd dat B/T ten onrechte heeft
geoordeeld dat belanghebbende destijds niet op hetzelfde adres als zijn kinderen
woonde. Belanghebbende stelt dat hij altijd op hetzelfde adres als zijn kinderen woonde. B/T heeft vervolgens, zonder daarover vooraf contact op te nemen met belanghebbende, de KOT stopgezet, aldus belanghebbende. Verder is ter zitting namens belanghebbende naar voren gebracht dat B/T niet zonder meer mocht afgaan op het ontbreken van opvanggegevens in de KOI-viewer.

Met betrekking tot het woonadres van belanghebbende heeft UHT aangevoerd dat B/T mag uitgaan van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de Basisregistratie
Persoonsgegevens (BRP). Daaruit is B/T gebleken dat belanghebbende niet op hetzelfde adres als zijn kinderen stond ingeschreven, zodat zij mocht aannemen dat hij daar ook niet woonde. Een nadere uitvraag bij belanghebbende is in deze situatie niet vereist, aldus UHT.

De Commissie overweegt als volgt.
Uit het dossier blijkt – voor zover hier van belang - het volgende. Belanghebbende heeft KOT aangevraagd voor het toeslagjaar 2011. Bij voorschotbeschikking van 14 september 2011 is KOT toegekend voor dat jaar tot een bedrag van € 30.023. Vervolgens heeft belanghebbende de KOT op 17 september 2011 stopgezet per 1 mei 2011. Bij beschikking van 1 oktober 2011 heeft UHT de KOT op nihil gesteld. Belanghebbende heeft destijds in deze beschikking berust. Uit de KOI-viewer (productie 18) blijkt niet dat belanghebbende in 2011 gekwalificeerde opvang heeft afgenomen.
Op grond van artikel 2.1, tweede lid, van de Wht bestaat geen recht op compensatie
wanneer er sprake is van een ernstige onregelmatigheid die aan de ouder toerekenbaar is. Daarvan is onder andere sprake wanneer er voor de desbetreffende jaren geen recht op KOT bestond. Voor een recht op KOT was destijds (en is thans) op grond van artikel 1.3, tweede lid, Wet Kinderopvang (Wko) in samenhang met artikel 4 eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) vereist dat de ouder op hetzelfde adres als het kind is ingeschreven en ook zorg draagt voor dat kind, ofwel dat er sprake is van co-ouderschap. Ter zitting is namens belanghebbende als juist erkend dat belanghebbende tot 7 april 2011 woonachtig was op de Vlierlaan te Tilburg.

Vanaf deze datum zou hij gewoond hebben op het adres Kamgarenplein 40, maar
vergeten hebben om dat bij het BRP door te geven.

De Commissie stelt vast dat uit de adresgegevens die zijn overgelegd als productie 19
(afkomstig uit het BRP) kan worden herleid dat de kinderen van belanghebbende in 2011 woonachtig waren op het adres Kamgarenplein 40 te Tilburg. Uit diezelfde gegevens kan ook worden herleid dat belanghebbende over de periode 2007 tot en met 2012 achtereenvolgens op verschillende adressen stond ingeschreven. Meer concreet blijkt uit die gegevens dat hij van 7 april 2011 tot 17 november 2011 geen bekend woonadres had en dat hij vanaf 17 november 2011 tot 21 februari 2012 woonachtig was op het adres Kamgarenplein 40 te Tilburg. De stelling van belanghebbende dat hij steeds woonachtig is geweest op hetzelfde adres als zijn kinderen is dan ook onjuist en strookt in ieder geval niet met de gegevens uit het BRP.
De vaststelling van B/T dat belanghebbende voor 17 november 2011 niet woonachtig
was op hetzelfde adres als zijn kinderen is daarmee juist. B/T mocht uitgaan van de
juistheid van de informatie uit het BRP. Nu voorts gesteld noch gebleken is dat sprake
was van co-ouderschap, volgt hieruit dat belanghebbende geen recht had op KOT over de periode tot 1 mei 2011 (belanghebbende heeft de KOT per die datum stopgezet) en dat belanghebbende daarom voor het jaar 2011 niet voor compensatie of tegemoetkoming op grond van de Wht in aanmerking komt. In dit verband overweegt de Commissie ten overvloede nog dat niet aannemelijk is geworden dat door belanghebbende in 2011 gekwalificeerde kinderopvang is afgenomen. Er zijn geen concrete aanknopingspunten voor het standpunt van betrokkene dat, in weerwil van de gegevens uit de KOI-viewer, toch gekwalificeerde opvang zou zijn afgenomen. Al met al concludeert de Commissie dat het bezwaar op dit onderdeel geen doel treft.

Rekeningnummer
Belanghebbende heeft ten slotte ter zitting aangevoerd dat hij nimmer KOT heeft
ontvangen en dat hij het rekeningnummer dat in het bezwaardossier is weergegeven en waarop de KOT is uitbetaald, niet (her)kent. Belanghebbende sluit niet uit dat het om een oud rekeningnummer van hem gaat. UHT heeft deze stellingname weersproken.

De Commissie stelt vast dat het rekeningnummer waar het om gaat, 105, bij de
aanvraag van de KOT is opgegeven en dat die aanvraag van belanghebbende afkomstig is. Bovendien is dit rekeningnummer, zo blijkt uit het bezwaardossier, hetzelfde rekeningnummer dat zowel in het LIC-overzicht 2011 is opgenomen (productie 14) als in de voorschotbeschikkingen van 14 september 2011 resp. 1 oktober 2011 (productie 9 resp. productie 10). Het voorschot van de KOT is op dit rekeningnummer uitbetaald. Gelet hierop is niet aannemelijk is dat het desbetreffende rekeningnummer niet van belanghebbende is (geweest), te meer daar dit punt niet eerder dan ter zitting is opgeworpen. Het bezwaar treft ook op dit onderdeel geen doel.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar de mening van de Commissie ongegrond is, is er geen aanleiding
om een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en om een vergoeding van de proceskosten af te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter