Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13492

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 6 april 2023 met kenmerk UHT-DCHA

Hoorzitting: 22 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 18 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens [belanghebbende] ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 6 april 2023 genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DCHA (hierna: de bestreden beschikking).

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2014 tot en met 2017.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 23 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over de jaren 2015 en 2016. In overleg met belanghebbende is het herbeoordelingsverzoek uitgebreid tot de jaren 2014 tot en met 2017.
  • UHT heeft bij beschikking van 7 april 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 23 maart 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 8 juni 2023, ingekomen op 16 juni 2023, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 20 juni 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 22 oktober 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
    een verslag gemaakt dat bij het advies is gevoegd.
  • Dit advies wordt uitgebracht door de Commissie, bestaande uit [voorzitter] en [leden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.

Motivering van het besluit, volledigheid dossier en equality of arms

Belanghebbende stelt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat zij bij gebreke van haar persoonlijk en volledig dossier de beschikking niet op juistheid kan controleren. Meer specifiek stelt belanghebbende niet te beschikken over het overzicht (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen, de tijdlijn en het informatie- en beoordelingsformulier.

De Commissie kan UHT volgen in haar standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT haar beoordeling bij het uitbrengen van het bestreden besluit niettemin niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een
gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is. De Commissie is van oordeel dat dat door middel van het indienen van de schriftelijke beschouwing, een uitgebreide uitleg met behulp van overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd.

Doordat belanghebbende niet over het volledige dossier beschikt(e) en UHT wel, stelt
belanghebbende in haar procesbelang te zijn geschaad. De Commissie overweegt hierover het volgende.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De Commissie is van oordeel dat het
voor een goed begrip van het bestreden besluit niet noodzakelijk is te beschikken over
het persoonlijk dossier. De schriftelijke beschouwing, met alle van belang zijnde
producties, inclusief de door belanghebbende genoemde stukken, waaronder ook de
'Overzichten (uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen', is op 29 augustus 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikkingen en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest van de door UHT genomen beschikking. Belanghebbende heeft in overeenstemming met artikel 6:17 Awb de schriftelijke reactie en alle overige relevante stukken die betrekking hebben op het bestreden besluit (inmiddels) als producties in het bezwaardossier ontvangen. De Commissie ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad en het beginsel van 'equality of arms' geschonden zou zijn. Bovendien volgt uit de jurisprudentie dat aan het beginsel 'equality of arms' geen rechtstreekse betekenis toekomt voor de bestuurlijke besluitvorming, waaronder de bezwaarprocedure (AbRvS 12 juli 2006, JB 2006/268, AB 2008).

UHT heeft aangegeven aan belanghebbende een persoonlijk dossier te verstrekken. Het verstrekken van het dossier aan belanghebbende heeft geen invloed op deze
bezwaarprocedure en staat er dus los van. Het genomen besluit is naar het oordeel van
de Commissie gelet hierop zorgvuldig voorbereid en berust bovendien op een voor de
behandeling van het bezwaar volledig dossier. Eventuele motiveringsgebreken zijn in
deze bezwaarprocedure hersteld. De Commissie adviseert UHT daarom het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.

Herbeoordeling toeslagjaren

Belanghebbende kan zich niet verenigen met de afwijzing van de compensatie of tegemoetkoming voor de betrokken jaren. Zij stelt dat zij vooringenomen is behandeld
en hierdoor recht heeft op compensatie. UHT meent dat belanghebbende over de jaren 2014 tot en met 2017 evident geen recht heeft op KOT en daarom niet in aanmerking komt voor compensatie. De Commissie overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de
ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de B/T. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT, zoals het niet hebben afgenomen van geregistreerde kinderopvang.

Belanghebbende stelt dat zij wel kinderopvang heeft genoten over de betrokken jaren.
Nagegaan moet worden of er opvang is geweest en dat aan de eisen van de KOT is
voldaan. Het kernpunt in de zaak is de vraag of belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in de betrokken jaren kinderopvang is geweest nu er in de systemen van B/T geen informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat er kinderopvang is genoten. Tijdens de hoorzitting noemde belanghebbende een aantal namen van kinderopvangcentra waar haar kinderen naartoe zijn geweest in de betrokken jaren. Deze namen komen niet in het dossier van UHT voor.

De Commissie kan zich verenigen met de visie van UHT, omdat met betrekking tot 2014 tot en met 2017 niet is gebleken van geregistreerde kinderopvang, aangezien in de systemen van B/T geen informatie beschikbaar is waaruit dat blijkt. Door UHT zijn
schermopnames overgelegd van de KOI-viewer, waaruit blijkt dat bij B/T geen gegevens bekend zijn ten aanzien van genoten opvang. De Commissie merkt op dat B/T in beginsel uit mag gaan van de KOI-viewer. Deze gegevens worden door de kinderopvanginstelling aangeleverd. Er zijn geen aanwijzingen dat de kinderen ook elders opvang hebben genoten.

De Commissie meent dat belanghebbende niet kan volstaan met enkel te stellen dat er
over de betrokken jaren wel kinderopvang is afgenomen. Belanghebbende zal daarbij aannemelijk moeten maken aan de hand van verklaringen en stukken (zoals bijvoorbeeld opvangovereenkomsten, bankafschriften, facturen en jaaropgaves) dat er kinderopvang heeft plaatsgevonden. Ter ondersteuning van dergelijke informatie kan gedacht worden aan verklaringen en communicatie met de kinderopvanginstelling. De Commissie stelt vast dat belanghebbende geen stukken heeft ingebracht die haar stellingen ondersteunen. De Commissie ziet geen aanknopingspunten om het verhaal van belanghebbende te volgen.

De Commissie merkt verder op dat belanghebbende niet aannemelijk heeft kunnen
maken dat zij wel recht zou hebben op KOT. Nadat belanghebbende kennis heeft kunnen nemen van de nihil beschikkingen heeft zij daartegen geen bezwaar gemaakt om tijdens een dergelijke procedure duidelijk te maken dat er wel kinderopvang is afgenomen. Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet, althans onvoldoende, is gebleken dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd.

Gelet op het vorenstaande komt belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2017
niet in aanmerking voor compensatie omdat over deze jaren evident geen recht is op KOT en zij eveneens geen beroep kan doen op de hardheidregeling van de Wht. De
Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.

Hardheid en beslagvrije voet

Belanghebbende stelt dat B/T in de toeslagjaren 2014 tot en met 2017 geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en neemt daarom het standpunt in dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie begrijpt de stellingname van belanghebbende aldus dat bij een eventuele verrekening geen rekening met de beslagvrije voet is gehouden.

De Commissie overweegt dat het verrekenen van terechte terugvorderingen geen
compensatie op grond van hardheid oplevert. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en
systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever
dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet
expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14).

Aan de bezwaargrond dat B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met
de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Ontbrekende jaren

Belanghebbende voert aan dat ook de overige toeslagjaren waarin zij KOT ontving
opnieuw beoordeeld moeten worden. Zij heeft mogelijk ook in andere jaren kinderopvang genoten en komt ook voor die jaren mogelijk in aanmerking voor compensatie. De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van dit jaar een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen.

De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op de toeslagjaren 2015 en 2016. De persoonlijk zaakbehandelaar heeft het verzoek vervolgens na een gesprek met belanghebbende uitgebreid naar de toeslagjaren 2014 tot en met 2017. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft overige (toeslag)jaren in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheden om die overige toeslagjaren (alsnog) in haar advisering te betrekken.

Proceskostenvergoeding

Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding
een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

De Commissie adviseert om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter