Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13403

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 19 april 2023 (UHT-DCHA)

Ontvangst bezwaarschrift: 5 mei 2023

Hoorzitting: 26 november 2024

Overdracht advies aan UHT: 26 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de op 19 april 2023 genomen beschikking, waarin UHT op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) heeft besloten compensatie voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2011 af te wijzen.

Procesverloop

Op 9 november 2021 heeft belanghebbende verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de toeslagjaren 2007, 2010, 2012 en 2013. In overleg met belanghebbende is dit gewijzigd naar de jaren 2007 tot en met 2011.

Bij beschikking van 6 april 2022 met kenmerk UHT CHR GU heeft UHT besloten dat belanghebbende op basis van de eerste lichte toets niet in aanmerking komt voor € 30.000. In het besluit is aangegeven dat dit op 30 maart 2022 telefonisch met belanghebbende is besproken.

Op 6 april 2023 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies uitgebracht dat de compensatieregeling en de hardheidscompensatie niet van toepassing zijn op de toeslagjaren 2007 tot en met 2011.

Bij beschikking van 19 april 2023 heeft UHT besloten dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie.

Op 5 mei 2023 heeft gemachtigde een bezwaarschrift ingediend.

Op 10 september 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.

Op 26 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.

Naar aanleiding van de hoorzitting heeft UHT op 12 december 2024 een aanvullende beschouwing en nadere producties ingediend. Gemachtigde heeft hier op 21 januari 2025 op gereageerd.

De Commissie bestaande uit heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor de toeslagjaren af te wijzen.
Gemachtigde stelt dat voor de toeslagjaren 2008 en 2009 maandelijks veel te veel KOT werd uitbetaald aan belanghebbende. Er werd vanaf 2007 voor 440 uur opvang per maand aan KOT toegekend in plaats van per jaar. Belanghebbende heeft dit meermaals doorgegeven, maar de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) bleef maar enorme bedragen aan KOT uitbetalen. Dit leidde uiteindelijk tot twee grote terugvorderingen van € 21.714 en € 21.490. Belanghebbende heeft deze beide in januari 2010 voldaan en kwam hierdoor in de financiële problemen. Een betalingsregeling werd geweigerd.
Gemachtigde stelt dat in dit geval geen sprake was van reguliere wijzigingen door B/T, maar een formele tekortkoming. Daarnaast is bij het vaststellen van de KOT voor de toeslagjaren 2010 en 2011 ten onrechte het inkomen van een toeslagpartner meegenomen. Vanaf april 2010 was er geen toeslagpartner meer. De KOT is hierdoor destijds te laag berekend.
UHT stelt dat de correcties in de KOT die hebben plaatsgevonden geen gevolg zijn geweest van vooringenomen handelen dan wel hardheid van het stelsel. In de aanvullende beschouwing stelt UHT dat voor de toeslagjaren 2010 en 2011 het inkomen van de toeslagpartner is meegenomen. UHT stelt hierover verder dat het zich niet kan uitlaten over reeds beschikte en definitief gestelde beschikkingen, omdat dit niet valt binnen de reikwijdte van de UHT.
De Commissie overweegt als volgt. Voor compensatie komt, ingevolge het bepaalde in de Wht, kortweg, in aanmerking de ouder waarvan aannemelijk is dat de vaststelling van zijn of haar aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van B/T.
Uit het bezwaardossier volgt dat aan belanghebbende voor toeslagjaar 2007 een voorschot KOT is toegekend op basis van 450 opvanguren per maand. Belanghebbende maakte vanaf 16 september 2007 gebruik van kinderopvang voor haar dochter. Omdat in het dossier geen aanvraagformulier is aangetroffen, is niet duidelijk of belanghebbende dit zelf zo heeft aangevraagd of dat B/T het aantal opvanguren per jaar abusievelijk per maand heeft toegekend.
Uit productie 14 blijkt wel dat belanghebbende op 3 maart 2009 middels een antwoordformulier heeft aangegeven dat er in toeslagjaar 2007 in totaal 1500 uren aan opvang is afgenomen, terwijl uit de met het bezwaarschrift meegestuurde jaaropgaaf over 2007 blijkt dat er in 2007 daadwerkelijk in totaal 442,50 uur opvang is afgenomen.
Op 19 juni 2009 is de KOT voor toeslagjaar 2007 definitief beschikt op € 7.945. Volgens de conclusie van UHT in het informatie- en beoordelingsformulier is voor toeslagjaar 2007 meer KOT toegekend dan waar aanspraak op bestond op basis van het daadwerkelijke aantal afgenomen opvanguren en bestaat daarom geen recht op compensatie.
In de toeslagjaren 2008 en 2009 is de KOT automatisch gecontinueerd op basis van 450 opvanguren per maand. Op 15 december 2009 is de KOT voor beide jaren neerwaarts bijgesteld op basis van een verlaging van het aantal opvanguren naar 125 per maand. Vervolgens is de KOT voor beide toeslagjaren nogmaals neerwaarts bijgesteld vanwege een hoger gebleken toetsingsinkomen.
Op 23 november 2010 is de KOT voor toeslagjaar 2008 definitief vastgesteld op € 7.929 en voor toeslagjaar 2009 op 30 november 2011 definitief op € 7.828. Dit heeft geleid tot de hoge terugvorderingen.
Geplaatst tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden overweegt de Commissie dat inderdaad een en ander fout is gegaan rondom het bepalen van het aantal daadwerkelijk genoten opvanguren. Door de automatische continuering heeft dit doorgewerkt in de verstrekte voorschotten voor de toeslagjaren 2008 en 2009, maar uiteindelijk is voor die jaren op basis van het daadwerkelijk afgenomen opvanguren beschikt.
Echter is niet aannemelijk geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel zoals bedoeld in de Wht.
Met betrekking tot het meerekenen van het inkomen van een toeslagpartner voor de toeslagjaren 2010 en 2011 volgt uit het bezwaardossier dat B/T op 16 maart 2013 de KOT voor toeslagjaar 2010 definitief heeft vastgesteld (productie 31). Volgens de in de beschikking opgenomen berekening is het toetsingsinkomen van de toeslagpartner voor dat jaar tot 1 april 2010 meegerekend. Voor toeslagjaar 2011 is het inkomen van de toeslagpartner voor het gehele jaar meegerekend in de definitieve beschikking (productie 37).
De Commissie overweegt dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan.
Naar het oordeel van de Commissie is er, gelet op voorgaande, dan ook geen reden het advies van de CvW en het standpunt van UHT onjuist te achten. De Commissie is van oordeel dat met het indienen van het (aanvullende) schriftelijke verweer, de LIC-overzichten en de overige producties het besluit voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand is gekomen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Persoonlijke betalingsregeling
Gemachtigde stelt dat belanghebbende heeft gevraagd om een betalingsregeling voor de twee grote terugvorderingen voor de toeslagjaren 2008 en 2009. B/T heeft deze destijds geweigerd.
UHT heeft naar aanleiding van hetgeen besproken is tijdens de hoorzitting, aanvullend onderzoek gedaan naar eventuele verzoeken tot een persoonlijke betalingsregeling. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat er geen aanvullende informatie is gevonden die erop duidt dat er voor de KOT een persoonlijke betalingsregeling is geweigerd. UHT stelt dat geen sprake is geweest van een (onterechte) O/GS-kwalificatie en dat geen stuk is aangetroffen waarin een verzoek om een betalingsregeling is neergelegd. Ook uit andere omstandigheden is deze stelling niet aannemelijk geworden.

Proceskostenvergoeding

Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, bestaat geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie UHT om:

  • het bezwaar ongegrond te verklaren;
  • geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter