BAC 2023-13281
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 april 2023 met kenmerk UHT-DCH
Ontvangst bezwaarschrift: 24 mei 2023
Hoorzitting: 7 januari 2025 om 11:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 6 februari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk UHT-DCH.
In de beschikking van 11 april 2023 is aan belanghebbende met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 39.350 voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. Over de jaren 2011 tot en met 2017 wordt geen compensatie toegekend.
Procesverloop
Belanghebbende heeft op 15 december 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over 2010 en 2011. In overleg met de persoonlijke zaaksbehandelaar is besloten om de herbeoordeling uit te breiden naar de toeslagjaren 2007 tot en met 2017.
UHT heeft bij beschikking van 18 mei 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 13 februari 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geconcludeerd dat over de jaren 2011 tot en met 2017 geen KOT is toegekend of teruggevorderd. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende, voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010, een compensatie toegekend voor een bedrag van € 37.650. Over de jaren 2011 tot en met 2017 wordt geen compensatie toegekend.
UHT heeft in de bestreden beschikking aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 39.350 voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. Over de jaren 2011 tot en met 2017 wordt geen compensatie toegekend.
Gemachtigde heeft bij brief van 24 mei 2023 tegen de beschikking van 11 april 2023 een bezwaarschrift ingediend.
UHT heeft op 26 maart 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
Gemachtigde heeft op 2 januari 2025 aanvullende gronden ingediend.
Op 7 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
UHT heeft op 8 januari 2025 een aanvullende beschouwing ingebracht.
Gemachtigde heeft op 23 januari 2025 op de aanvullende beschouwing gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie zal allereerst ingaan op de volgende bezwaargronden:
De Commissie stelt bij afwezigheid van een actueel toeslagverloop van UHT niet vast dat het overzicht van de gemaakte kosten volledig is geweest. De correcties op de herbeoordeling die UHT in het bezwaarschrift alsnog heeft doorgevoerd zijn op zichzelf juist, doch geven geen aanleiding voor een aanvullende tegemoetkoming.
- Het persoonlijk dossier en bezwaardossier
- Strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
- Toetsing van alle voorschot- en definitieve beschikkingen waarin KOT wordt vastgesteld
- Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft niet tijdig conform artikel 19 van de Awir een definitieve beschikking KOT genomen
- Informatie uit de KOI-viewer
- Beroven van rechtsmiddelen
- Vooraankondiging en zienswijze
- Gevolgen van de termijnoverschrijding door UHT
- Forfaitaire vergoedingenstelsel en aanvullende schade
- Meenemen van het tweede gastouderbureau in toeslagjaar 2009
- Het niet meenemen van de overige toeslagjaren
De Commissie is van oordeel dat op basis van het bezwaardossier en de schriftelijke beschouwing voldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de primaire compensatie is vastgesteld. In samenhang met de inhoud van het hoorverslag ziet de Commissie daarom geen aanleiding voor een nadere toetsing van het motiverings- of zorgvuldigheidsbeginsel. Deze bezwaargrond treft dan ook geen doel.
De Commissie begrijpt overigens dat belanghebbende de stopzetting van het toeslagrecht in de opgevoerde jaren onrechtvaardig acht en hier compensatie voor wenst. Dat neemt niet weg dat de Commissie gehouden is aan het wettelijk kader van de hersteloperatie.
De compensatiegrond die aan de herstelbeschikking ten grondslag is gelegd moet sporen met de inhoud van de artikelen 2.1 en 2.3 van de Wht en de schriftelijke beschouwing van UHT. De Commissie stelt vast dat de herbeoordeling op dit punt is verlopen zoals beoogd in de Wht.
De Commissie ziet UHT volgens haar dus correct uitvoering geven aan de motivering en is van oordeel dat de herstelbeschikking voldoet aan de daaraan te stellen motiveringseisen. In zoverre wordt ook deze bezwaargrond ongegrond geacht.
De Commissie stelt vast dat de toeslagen over de jaren 2007 t/m 2010 zijn vastgesteld en teruggevorderd. Daarmee zijn voor deze jaren op de aan belanghebbende toegekende bedragen de forfaitaire compensatiegrondslagen uit artikel 2.3 van de Wht van toepassing. De Commissie ziet dat die compensatie is berekend aan de hand van de voor deze jaren geldende forfaits, waaronder de immateriële schadevergoeding. De bezwaargronden over artikel 19 Awir, het ontbreken van voorschotbeschikkingen en het te laat vaststellen van de toeslag kunnen daaraan niet afdoen.
De Commissie acht het voldoende aannemelijk dat voor het aanvragen van KOT en het aanleveren van stukken belanghebbende afhankelijk was van het gastouderbureau. De Commissie ziet echter geen aanleiding om dat gegeven te duiden als een verzachtende omstandigheid. Het niet aanvragen of het foutief aanvragen van toeslagen en het niet aanleveren van stukken valt in beginsel binnen de eigen verantwoordelijkheid van een ouder. Dat geldt ook voor het correct informeren van de Belastingdienst over kinderopvangsituaties.
De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3 lid 3 van de Wht voorschot dat UHT dient terug te vorderen als onderdeel van de definitieve toeslag, niet automatisch leidt tot compensatie. Over de jaren 2007 tot en met 2010 ziet de Commissie geen gronden voor het oordeel dat UHT ten onrechte geen compensatie heeft toegekend. De bezwaargronden over de overige toeslagjaren wijzen naar de indruk dat belanghebbende meent dat zij ook over de jaren 2011 tot en met 2017 compensatie zou moeten ontvangen. Nu het recht op toeslag in die jaren ontbreekt, ziet de Commissie daarvoor geen aanleiding. Belanghebbende komt voor deze jaren niet in aanmerking voor een compensatie op grond van de Wht. De Commissie overweegt dat de overwegingen van de CvW en de schriftelijke beschouwing van UHT correct zijn toegepast. De herbeoordeling is gebaseerd op een actuele afweging van de feiten en omstandigheden en sluit aan bij het beleid van UHT. Er zijn geen aanknopingspunten om tot een andere conclusie te komen dan UHT en de CvW. De Commissie ziet geen aanleiding om af te wijken van de gehanteerde uitgangspunten.
De belanghebbende verzoekt de Commissie advies uit te brengen over de wijze waarop UHT is omgegaan met de zienswijzen, en over de rol van het gastouderbureau (GOB). De Commissie acht het in beginsel passend dat UHT signalen over onvolledige aanvraag of gebrekkige ondersteuning bij de aanvraag weegt in de context van de hersteloperatie. De Commissie volgt belanghebbende echter niet in het standpunt dat de zienswijzen een verplichtend karakter hebben. De bezwaargronden over de zienswijze raken niet de compensatiebeschikking zelf, maar een procedureel punt in het proces. Voor zover belanghebbende meent dat het niet verwerken van de zienswijze onzorgvuldig is, overweegt de Commissie dat uit de dossierstukken blijkt dat UHT voldoende heeft gereageerd op de ingediende zienswijze. De Commissie acht B/T blijkens de dossiervorming en de zienswijze leidend in de beoordeling van de compensatie en herbeoordeling. Voor zover belanghebbende stelt dat het gastouderbureau informatie achterhield of documenten niet verstrekte, merkt de Commissie op dat dit de individuele verantwoordelijkheid van belanghebbende niet opheft. De Commissie ziet geen aanleiding om in te gaan op de strategieën ten aanzien van communicatie tussen ouders en UHT. De zienswijzen raken weliswaar de praktijk van de uitvoering, maar maken geen deel uit van de compensatiebeschikking. De Commissie laat deze onderdelen dan ook buiten beschouwing.
- De Commissie oordeelt dat UHT voldoende heeft onderbouwd dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie over de jaren 2011 tot en met 2017. Belanghebbende heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat sprake was van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. De Commissie merkt op dat de onderbouwing van UHT op dit punt navolgbaar en transparant is geweest.
- De Commissie volgt het standpunt van UHT dat de bezwaarschriften ongegrond moeten worden verklaard voor de jaren waarin geen toeslagrecht of compensatiegrond aanwezig was. De Commissie acht het evenredig dat UHT zich bij de herbeoordeling heeft beperkt tot de jaren waarin wél sprake was van toeslagverlening.
- De Commissie acht de verwerking van het tweede gastouderbureau in het jaar 2009 onvoldoende gewichtig om de compensatiegrond te herzien. Uit de stukken blijkt niet dat dit substantieel heeft geleid tot een andere hoogte van de toeslag of terugvordering. De fout is erkend door UHT, maar heeft geen financiële gevolgen gehad.
- De Commissie stelt vast dat de aanvullende beschouwing van UHT en de zienswijze van belanghebbende geen aanleiding geven tot wijziging van de beschikking. De inhoudelijke beantwoording van de bezwaren door UHT voldoet aan de daaraan te stellen eisen van transparantie, onderbouwing en motivering.
De Commissie is, gelet op het vooropgaande, van oordeel dat B/T rechtmatig heeft gehandeld. De Commissie ziet in het bezwaar geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken.
De Commissie acht het wenselijk tot compensatie over 2009 van het volgende bedrag vast te stellen: € 1.914, € 1.914, € 0 en € 3.628. Hiermee is de aanvullende vergoeding voor juridische hulp voor dat jaar verwerkt. De Commissie is van oordeel dat deze bedragen juist zijn toegepast.
De Commissie stelt vast dat in de definitieve beschikking van 14 april 2023 de compensatie over de jaren 2007 tot en met 2010 is vastgesteld. In de aanvullende beschikking van 2 september 2014 is die berekening gewijzigd. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende geen bezwaar ingediend.
De Commissie is, gelet op het vooroverwogene, geen omstandigheden, verklaringen en feiten uit het dossier tegengekomen die zouden moeten leiden tot een herziening van de beoordeling. De Commissie verklaart het bezwaar ongegrond voor wat betreft de jaren 2011 tot en met 2017.
De compensatieberekening
De compensatie bestaat uit:
- Vergoeding van gemaakte kosten kinderopvang KOT
- Vergoeding voor immateriële schade in de vorm van een forfaitaire vergoeding van € 500 per toeslagjaar
- Aanvullende vergoeding van 1% van het totaalbedrag aan compensatie wegens vertraging in de afhandeling
De Commissie stelt vast dat UHT bij de vaststelling van het compensatiebedrag is uitgegaan van de gegevens van de belastingplichtige en de beschikbare overzichten.
De Commissie acht de uitkomst van de compensatieberekening correct. De vastgestelde bedragen zijn consistent met de gehanteerde beleidsregels van UHT.
De Commissie adviseert UHT om de compensatieberekening in stand te laten voor de jaren 2007 tot en met 2010. Er is geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de compensatieberekening als volgt aan te passen:
- de vergoeding voor juridische hulp voor de jaren 2007 tot en met 2010 vast te stellen op de volgende bedragen: € 1.914, € 1.914, € 0 en € 3.628;
- de vergoeding voor immateriële schade opnieuw te berekenen en te beperken tot de periode tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- een aanvullende vergoeding van 1% van het totaal van het compensatiebedrag toe te kennen;
- een proceskostenvergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter