BAC 2023-13281
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 11 april 2023 met kenmerk UHT-DCH
Ontvangst bezwaarschrift: 31 mei 2023
Hoorzitting: 7 januari 2025
Overdracht advies aan UHT: 6 februari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en het verzoek om een
proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Onderwerp van advies
Het door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerk: UHT-DCH.
In de beschikking van 11 april 2023 (hierna: de bestreden beschikking) is aan
belanghebbende met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht)
compensatie toegekend voor een bedrag van € 39.350 voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. Over de jaren 2011 tot en met 2017 wordt geen compensatie toegekend.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 15 december 2021 verzocht om een herbeoordeling van
de KOT over 2010 en 2011. In overleg met de persoonlijke zaaksbehandelaar is
besloten om de herbeoordeling uit te breiden naar de toeslagjaren 2007 tot en
met 2017. - UHT heeft bij beschikking van 18 mei 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat
zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 13 februari 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geconcludeerd dat over de jaren 2011 tot en met 2017 geen KOT is toegekend of
teruggevorderd. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor
compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid of bijzondere
omstandigheden. - UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende, voor de toeslagjaren 2007
tot en met 2010, een compensatie toegekend voor een bedrag van € 37.650.
Over de jaren 2011 tot en met 2017 wordt geen compensatie toegekend. - UHT heeft in de bestreden beschikking aan belanghebbende een compensatie
toegekend voor een bedrag van € 39.350 voor de toeslagjaren 2007 tot en met 2010. Over de jaren 2011 tot en met 2017 wordt geen compensatie toegekend. - Gemachtigde heeft bij brief van 24 mei 2023 tegen de beschikking van 11 april 2023 een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft op 26 maart 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Gemachtigde heeft op 2 januari 2025 aanvullende gronden ingediend.
- Op 7 januari 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- UHT heeft op 8 januari 2025 een aanvullende beschouwing ingebracht.
- Gemachtigde heeft op 23 januari 2025 op de aanvullende beschouwing gereageerd.
- Dit advies wordt uitgebracht door [voorzitter], [lid] en [lid].
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie zal allereerst ingaan op de volgende bezwaargronden:
- Het persoonlijk dossier en bezwaardossier;
- Strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel;
- Toetsing van alle voorschot- en definitieve beschikkingen waarin KOT wordt vastgesteld;
- Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft niet tijdig conform artikel 19 van Awir een definitieve beschikking KOT genomen;
- Informatie uit de KOI-viewer;
- Beroven van rechtsmiddelen;
- Vooraankondiging en zienswijze;
- Gevolgen van de termijnoverschrijding door UHT;
- Forfaitaire vergoedingenstelsel en aanvullende schade;
- Meenemen van het tweede gastouderbureau in toeslagjaar 2009;
- Het niet meenemen van de overige toeslagjaren.
Het persoonlijk dossier en bezwaardossier
De gemachtigde betoogt dat het toegezonden bezwaardossier niet compleet is. Verzocht wordt om het persoonlijke dossier.
Op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 5.2, derde en vierde lid, van de Wht heeft een belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Op 2 juli 2024 zijn de beschouwing van UHT en de producties 1 tot en met 80 naar de gemachtigde gestuurd. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van alle stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beschikking. De gemachtigde heeft de aanvullende beschouwing van UHT van 8 januari 2025 ontvangen. In de aanvullende beschouwing gaat UHT in op de
bezwaargronden van gemachtigde en de gestelde vragen van de Commissie.
De Commissie is van oordeel dat op basis van het bezwaardossier en de schriftelijke
beschouwingen van UHT voldoende inzichtelijk is gemaakt hoe aan het compensatiebedrag is gekomen. Daarmee is in voldoende mate invulling gegeven aan de procedurele waarborgen van de Awb. Het is de Commissie niet gebleken dat in het
bezwaardossier nog relevante stukken zouden ontbreken. Deze bezwaargrond treft dan ook geen doel.
De Commissie begrijpt overigens dat belanghebbende de noodzaak voelt om haar
persoonlijke dossier in handen te krijgen, en zij adviseert UHT daarom zich zoveel
mogelijk in te spannen om het persoonlijke dossier aan belanghebbende te verstrekken.
Strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
De gemachtigde voert aan dat de bestreden beschikking met het opgenomen
compensatiebedrag niet inzichtelijk is gemotiveerd en dat de beschikking in strijd met
het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen.
De Commissie kan UHT volgen in haar standpunt ten aanzien van de motivering van de bestreden beschikking. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de
beschikking niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat er sprake is van een gebrekkige motivering. De Commissie meent dat de bestreden beschikking al
uitvoerig en navolgbaar is gemotiveerd. Door het indienen van de schriftelijke
beschouwingen en het bezwaardossier is de bestreden beschikking gedegen en
draagkrachtig gemotiveerd. In het bezwaardossier zijn de LIC, SAS en RKT-overzichten
opgenomen, en deze overzichten zijn te relateren aan de afgegeven beschikkingen en
overige producties. De compensatieberekening over de toeslagjaren 2007 tot en met
2010 en de bestreden beschikking zijn daarmee voldoende toegelicht en onderbouwd.
De Commissie meent dat belanghebbende kennis heeft kunnen nemen van het
bezwaardossier dat ten grondslag ligt aan de bestreden beschikking en de gelegenheid
heeft gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT
volgt niet dat in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde
bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn
geweest bij het door UHT genomen besluit. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Toetsing van alle voorschot- en definitieve beschikkingen waarin KOT wordt vastgesteld
De belanghebbende meent dat UHT zijn beoordeling in een lopend toeslagjaar niet alleen dient te beperken tot neerwaartse bijstellingen en nihilstellingen. UHT dient ook vooraf te beoordelen of de KOT over een toeslagjaar juist is vastgesteld. In de
compensatieberekening is met betrekking tot component a over de jaren 2007 en 2010 een onjuist bedrag opgenomen. Uitgegaan dient te worden van de totale kosten aan KOT.
De Commissie stelt in zijn algemeenheid dat voor het aanvragen van KOT en het
toekennen van voorschotten wordt uitgegaan van de juistheid van de aangeleverde
gegevens die belanghebbende verstrekt. Daarbij wordt uitgegaan van de goede trouw
van de aanvrager. B/T is, mede gelet op het belang van een spoedige betaling van
voorschotten KOT, niet gehouden om voorafgaand aan het verlenen van voorschotten
allerlei gegevens op juistheid te controleren. De KOT heeft met terugwerkende kracht gevolgen indien informatie later bekend wordt of bij een nadien gerezen twijfel aan de
toekenning.
Verder stelt de Commissie voorop dat de Wht geen herziening van onherroepelijke
vaststellingsbeschikkingen van de KOT beoogt. De regeling heeft niet tot doel alsnog
(een hoger bedrag aan) KOT uit te keren, maar richt zich op de compensatie van ten
onrechte teruggevorderde of niet toegekende KOT. Voor zover het bezwaar van
belanghebbende zich richt op de aantasting van onherroepelijke vaststellingsbeschikkingen, gaat de Commissie hieraan voorbij.
De Commissie overweegt dat uit artikel 2.2 en 2.3 van de Wht voortvloeit dat UHT dient te beoordelen of bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaren 2007 tot en met 2010 sprake geweest is van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. Als op basis van reguliere wijzigingen blijkt dat het voorschot KOT te hoog is vastgesteld, wordt deze bijgesteld. Deze bijstellingen worden conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel dan ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.
De Commissie meent dat UHT met betrekking tot component a van de
compensatieberekening terecht is uitgegaan van de twee beschikkingen voorafgaand aan de nihilstellingen, te weten 11 juni 2007 en 2 oktober 2010. In deze beschikkingen werd het voorschot KOT over 2007 en 2010 nog bepaald op € 11.040 en € 7.467. Deze
bezwaargrond treft geen doel.
B/T heeft niet tijdig conform artikel 19 van de Awir een definitieve beschikking KOT
genomen
De gemachtigde stelt dat B/T op grond van artikel 19 van de Awir destijds binnen een
termijn van negen maanden definitief had moeten beslissen over de KOT, maar dat niet heeft gedaan. De Commissie is van oordeel dat dit bezwaar – ongeacht de verdere
details – buiten het bereik van deze bezwaarprocedure valt en laat het daarom verder
onbesproken. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Informatie uit de KOI-viewer
De gemachtigde meent dat B/T voor het vaststellen van de KOT niet blindelings op de
KOI-viewer mag vertrouwen, omdat kinderopvanginstellingen niet verplicht zijn om de
gegevens in de viewer in te vullen.
De Commissie gaat uit van de stelregel dat B/T en UHT uit mogen gaan van de informatie vanuit de KOI-viewer, tenzij er contra-indicaties zijn die het tegendeel aannemelijk maken. Met betrekking tot de onderhavige situatie merkt de Commissie op dat B/T voor het vaststellen van de KOT niet is uitgegaan van de informatie uit de KOI-viewer zodat deze bezwaargrond geen doel treft.
Het beroven van rechtsmiddelen
De gemachtigde stelt dat het maken van bezwaar niet altijd leidde tot een beslissing op bezwaar. Hierdoor is het niet mogelijk om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Zowel in 2008 als in 2010 is er nog een tweede bezwaarprocedure geweest. De gemachtigde heeft in het bezwaardossier geen stukken aangetroffen waaruit dit blijkt. B/T heeft zich daarom schuldig gemaakt aan vooringenomen handelen jegens belanghebbende. In reactie daarop heeft UHT duidelijk gemaakt dat er in 2008 één
bezwaarprocedure is geweest, gevolgd door een beslissing op bezwaar. Met betrekking tot 2010 wordt verwezen naar het bezwaardossier. Er is geen beslissing op bezwaar aangetroffen. Voor de beoordeling over 2010 maakt dat niet uit omdat al is vastgesteld dat B/T vooringenomen heeft gehandeld.
De Commissie stelt op basis van het onderliggende bezwaardossier vast dat
belanghebbende in 2008 een bezwaarprocedure heeft gevoerd, waarin een beslissing op bezwaar is genomen. Belanghebbende is dan ook met betrekking tot 2008 niet van een rechtsmiddel beroofd. Over 2010 stelt de Commissie vast dat er twee bezwaarprocedures zijn geweest. In de eerste bezwaarprocedure wordt met het bezwaarschrift van 25 januari 2011 in feite bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 2 oktober 2010. De beslissing op bezwaar is in het dossier niet aangetroffen. De Commissie is van oordeel dat het enkele feit dat in het verleden niet, althans niet kenbaar, is beslist op een bezwaar zonder nadere feiten of omstandigheden onvoldoende is voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid of hardheid van het stelsel als bedoeld in de Wht. In de tweede bezwaarprocedure wordt met het bezwaarschrift van 13 juli 2012 bezwaar aangetekend tegen de beslissing van 16 februari 2012. Met de beslissing op bezwaar van 1 november 2012 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beslissing heeft belanghebbende geen beroep ingesteld.
De Commissie kan, gelet op het voorgaande, geen consequenties verbinden aan het niet nemen van een beslissing op bezwaar in de eerste bezwaarprocedure, ook omdat
belanghebbende over 2010 wordt gecompenseerd vanwege vooringenomen handelen
door B/T. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Vooraankondiging en zienswijze
De gemachtigde voert aan dat B/T in de vooraankondigingsbrief van 28 februari 2023
aan belanghebbende een termijn heeft gegund om voor 12 april 2023 haar zienswijze te geven. Op 5 april 2023 heeft de persoonlijke zaakbehandelaar de bestreden beschikking van 11 april 2023 naar belanghebbende gestuurd.
De Commissie stelt vast dat in de brief “Vooraankondiging integrale beoordeling KOT”
van 28 februari 2023 aan belanghebbende een termijn wordt gegeven tot 12 april 2023. De bestreden beschikking wordt volgens de dagtekening op 11 april 2023 naar
belanghebbende gestuurd. De Commissie ziet in het bezwaardossier geen
aanknopingspunten dat de bestreden beschikking al op 5 april 2023 aan belanghebbende zou zijn verstuurd.
De Commissie meent dat B/T binnen de termijn om de zienswijze kenbaar te maken de
bestreden beschikking al heeft verstuurd en dat dit niet de goede gang van zaken is. De
Commissie kan deze omissie in de besluitvorming echter niet meer herstellen. In het
kader van deze bezwaarprocedure wordt belanghebbende de gelegenheid geboden om alsnog bezwaren kenbaar te maken. Daarmee wordt een eventuele tekortkoming in de besluitvorming hersteld. Omdat verder niet is aangegeven welk nadeel belanghebbende door dit nalaten heeft gehad, laat de Commissie dit bezwaar verder buiten beschouwing. De Commissie is van oordeel dat deze bezwaargrond geen doel treft.
Gevolgen van de termijnoverschrijding door UHT
De belanghebbende verzoekt de Commissie advies uit te brengen over de aan UHT op te leggen gevolgen van het overschrijden van de voor UHT geldende (beslis)termijnen. De Commissie gaat aan dit verzoek voorbij, omdat de door UHT gehanteerde termijnen van beslissen buiten het kader van haar bevoegdheden vallen, zoals bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen worden geschreven. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Forfaitaire vergoedingenstelsel en aanvullende schade
Belanghebbende voert aan dat de compensatie over 2007 tot en met 2010 niet op
zichzelf staat en dat zij ook de negatieve financiële gevolgen voor de daaropvolgende
jaren heeft moeten dragen. De toegekende compensatie over deze jaren dekt niet de
volledige schade, met name niet de vergoeding voor de immateriële schade. Het is niet
duidelijk waarom belanghebbende op de FSV-lijst is opgenomen. In reactie daarop stelt UHT dat de hoogte van de vergoeding gebaseerd is op de Wht, waarin een systeem van forfaitaire vergoedingen is opgenomen. Belanghebbende kan bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) een verzoek indienen voor de werkelijke schade. Helaas is het niet mogelijk om te achterhalen waarom belanghebbende op de FSV-lijst is geplaatst.
De Commissie overweegt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire vergoedingen.
Daarbij is van belang dat de Wht ook voorziet in vergoeding van de daadwerkelijke
immateriële schade via de procedure bij de CWS. Deze bezwaarschriftprocedure heeft
alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de
vergoeding van de werkelijke schade. Indien belanghebbende van mening is dat zij door plaatsing op de FSV-lijst schade heeft geleden, dan dient zij dat aan de CWS voor te leggen. De artikelen 2.2 en 2.3 van de Wht bieden hiervoor geen wettelijke basis.
Meenemen van het tweede gastouderbureau in toeslagjaar 2009
De gemachtigde meent dat voor de vaststelling van component a het onduidelijk is of
rekening is gehouden met het tweede gastouderbureau. Er is niet over een volledig jaar bij dit gastouderbureau KOT toegekend. UHT heeft toegelicht dat in ieder geval bij de definitieve vaststelling van KOT rekening is gehouden met de opvang bij het tweede
gastouderbureau (...).
De Commissie kan zich verenigen met de aanvullende beschouwing van UHT van 8
januari 2025. In deze beschouwing wordt overwogen dat in de voorschotbeschikking van 11 december 2009 al rekening werd gehouden met de opvang van het tweede
gastouderbureau (...). Op 2 september 2014 heeft belanghebbende de definitieve
beschikking over het recht op KOT ontvangen en daarbij is rekening gehouden met de
jaaropgaves van (...). In de beschikking wordt over de periode 1 januari tot en met 1 september 2009 uitgegaan van 636 uur kinderopvang bij (...) voor belanghebbende met een uurtarief van € 6,10. In de beschikking wordt ook rekening gehouden dat hij over de periode 2 september tot en met 31 december 2009 kinderopvang kreeg bij (...) met een omvang van 311,25 uur. Bij deze kinderopvanginstelling kreeg belanghebbende over dezelfde periode opvang van totaal 510 uur. Deze informatie stemt overeen met pagina 112 van het bezwaardossier, pagina 16 van het Informatie- en beoordelingsformulier, die gebruikt is voor het opstellen van de definitieve beschikking van 2 september 2014.
De Commissie is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat B/T rekening heeft gehouden met opvang bij het tweede gastouderbureau (...) zodat deze bezwaargrond geen doel treft.
De Commissie merkt met betrekking tot component a over 2009 nog het volgende op.
Onder het kopje “Toetsing van alle voorschot- en definitieve beschikkingen waarin KOT wordt vastgesteld” wordt uitgelegd hoe aan deze component in de
compensatieberekening wordt gekomen. Het gaat hier om de voorschot beschikking van 11 december 2008 voorgaand aan de nihilstelling beschikking van 29 juli 2009. In deze beschikking wordt de hoogte van het voorschot vastgesteld op € 6.636.
Het niet meenemen van de overige toeslagjaren
Belanghebbende meent dat de herbeoordeling betrekking heeft op de toeslagjaren 2007 tot en met 2010 en dat ten onrechte de jaren 2011 tot en met 2017 niet in de
herbeoordeling zijn betrokken.
De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende
aanvankelijk alleen zag op de jaren 2010 en 2011. In overleg met de persoonlijke
zaaksbehandelaar is de herbeoordeling aangepast naar de jaren 2007 tot en met 2010.
In de aanvullende beschouwing van 8 januari 2025 heeft UHT benadrukt dat uit de
systemen van B/T geen aanwijzingen en geen telefoonnotities zijn aangetroffen waaruit blijkt dat belanghebbende een aanvraag KOT heeft ingediend, opgevolgd door een toekenning. Uit de KOI-viewer zijn ook geen gegevens geregistreerd waaruit zou blijken dat er wel kinderopvang heeft plaatsgevonden. De jaren 2011 tot en met 2017 worden dan ook buiten de beoordeling gelaten omdat belanghebbende over deze jaren geen KOT heeft gehad. Aangezien de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepaalt, ziet de Commissie geen mogelijkheden om meerdere toeslagjaren alsnog in haar advisering te betrekken. Deze bezwaargrond treft geen doel.
De Commissie zal nu verder ingaan op de compensatieberekening en tot slot op de
proceskostenvergoeding.
De compensatieberekening
Verschil met laatst vastgestelde beschikking KOT
De belanghebbende stelt dat in de compensatieberekening onder component f, verschil met de laatst vastgestelde beschikking KOT, ook rekening wordt gehouden met de toeslagrente en dat deze van de vergoeding wordt afgetrokken. UHT geeft in de aanvullende beschouwing van 8 januari 2025 aan hoe de hoogte van de toeslagrente en de totale hoogte van deze component over de jaren 2007 tot en met 2010 is bepaald.
De Commissie stelt vast dat UHT in de aanvullende beschouwing heeft toegelicht hoe de hoogte van deze component is bepaald. Daarbij is verwezen naar de diverse
beschikkingen in combinatie met de LIC-overzichten van de desbetreffende jaren. UHT
heeft toegelicht dat over deze jaren aan belanghebbende al toeslagrente is betaald, zodat de bedragen € 943, € 37, € 18 en € 66 terecht in mindering worden gebracht. In artikel 2.3, zevende lid, van de Wht is de wettelijke grondslag opgenomen om al uitgekeerde toeslagrente in mindering te brengen op het totale compensatiebedrag. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Vergoeding voor juridische hulp
De belanghebbende geeft aan dat zowel in toeslagjaar 2008 als in 2010 een tweede
bezwaarprocedure is geweest en dat daarom de vergoeding voor juridische hulp
(component m) niet goed is berekend. In reactie daarop heeft UHT toegelicht dat er in
2008 geen tweede bezwaarprocedure is geweest, maar in 2010 wel. In het
bezwaardossier is er geen tweede beslissing op bezwaar aangetroffen.
Op grond van artikel 2.2, onderdeel f, in combinatie met artikel 2.3, zesde lid, van de
Wht wordt een forfaitaire vergoeding toegekend voor de kosten van beroepsmatig
verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. De kosten
worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij een wegingsfactor twee wordt toegepast.
De Commissie stelt op basis van het bezwaardossier vast dat belanghebbende over 2010 twee bezwaarprocedures heeft gevoerd en dat UHT hiermee geen rekening heeft
gehouden. Nu belanghebbende in die periode ook een advocaat had ingeschakeld
vanwege problemen met B/T, is een vergoeding voor juridische hulp op zijn plaats. De
Commissie meent, in tegenstelling tot UHT, dat hiervoor twee punten moeten worden
toegekend met een wegingsfactor van twee. De waarde van een punt bedraagt vanaf 1
januari 2015 € 907. De totale hoogte komt daarmee uit op € 3.628. Het bezwaar wordt daarom gegrond verklaard.
De Commissie meent dat zowel in 2007 als in 2008 een bezwaarprocedure is geweest en dat hiervoor terecht één punt met een wegingsfactor van twee is toegekend, zodat de hoogte voor deze jaren uitkomt op € 1.814.
Vergoeding voor immateriële schade
De Commissie meent dat door de wijziging van de vergoeding voor juridische hulp het
bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard moet worden, en dat dit tot gevolg
heeft dat de vergoeding voor immateriële schade als einddatum de datum van de
beslissing op bezwaar gehanteerd dient te worden.
Aanvullende vergoeding
Door de bijstelling van de hoogte van de vergoeding voor juridische hulp en de
vergoeding voor immateriële schade heeft dit ook gevolgen voor de 1% aanvullende
vergoeding.
Proceskostenvergoeding
Aangezien de bestreden beschikking naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen bij de hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en de compensatieberekening als volgt aan te passen:
- de vergoeding voor juridische hulp voor de jaren 2007 tot en met 2010 vast te stellen op de volgende bedragen: € 1.814, € 1.814, € 0 en € 3.628;
- de vergoeding voor immateriële schade opnieuw te berekenen en deze te laten doorlopen tot de datum van de beslissing op bezwaar;
- de aanvullende vergoeding van 1% van het subtotaal van het compensatiebedrag aan te passen;
- een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter