Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13167

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primair besluit: 1 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschrift: 6 april 2023

Hoorzitting: 12 september 2024

Overdracht advies aan UHT: 31 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCH gedeeltelijk gegrond te
verklaren, een nieuw besluit te nemen met inachtneming van dit advies en een
vergoeding voor de proceskosten toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende op 6 april 2023 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 1 maart 2023 genomen definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DCH).


Met toepassing van de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) is belanghebbende bij voornoemde beschikking medegedeeld dat hij over de toeslagjaren 2014 en 2015 recht heeft op een definitief compensatiebedrag van € 27.489 op grond van de hardheidsregeling.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 5 februari 2021 aangemeld voor een herbeoordeling over de toeslagjaren 2015 en 2016. In overleg met belanghebbende is vastgesteld dat het verzoek om herbeoordeling feitelijk betrekking heeft op de toeslagjaren 2014 en 2015.
  • De voorlopige zienswijze van UHT is dat belanghebbende over de toeslagjaren 2014 en 2015 in aanmerking komt voor een volledige compensatie vanwege hardheid van het stelsel.
  • Bij vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 9 november 2022 (UHT- VHR) heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie van € 26.790 toegekend. Omdat belanghebbende reeds € 30.000 had ontvangen op grond van de Catshuisregeling, kreeg hij geen extra bedrag uitbetaald.
  • Bij definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 1 maart 2023
    (UHT-DCH) is belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van
    € 27.489. Omdat de definitieve vergoeding lager was dan het bedrag dat belanghebbende al had ontvangen, kreeg hij geen extra bedrag uitbetaald.
  • Bij brief van 6 april 2023 heeft belanghebbende “voorlopig bezwaar” gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCH. Bij brief van 14 april 2023 heeft UHT de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd.
  • UHT heeft op 19 februari 2024 een beschouwing ingediend naar aanleiding van de
    bezwaren van belanghebbende.
  • Op 12 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag gemaakt.
  • De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Toezending van stukken
Belanghebbende heeft om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken verzocht.

Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De Commissie constateert dat belanghebbende het bezwaardossier heeft ontvangen. Dit dossier bevatte zowel de stukken behorende bij de bestreden beschikking als ook het Informatie- en beoordelingsformulier met bijlagen. Gesteld noch gebleken is dat er voor de behandeling van het bezwaar stukken ontbreken.


Strijd met (wettelijke) bepalingen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende meent dat de onderhavige beschikking is genomen in strijd met de wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige bepalingen.


De Commissie deelt het standpunt van UHT dat belanghebbende weliswaar een “voorlopig” bezwaarschrift heeft ingediend, maar dit bezwaarschrift nadien niet heeft aangevuld of gespecificeerd. De Commissie kan daarom - net zo als UHT -slechts in algemene zin ingaan op het door belanghebbende ingenomen standpunt.


Zoals toegelicht in de bijlage bij het bestreden besluit, heeft UHT de situatie van
belanghebbende beoordeeld op basis van de compensatieregeling, de hardheidsregeling en de regeling voor opzet/grove schuld. Deze regelingen staan centraal in de Wht. Meer specifiek is daarbij gekeken naar de artikelen 2.1 lid 1 en 2.6 van de Wht.


UHT heeft in de eerste plaats geoordeeld dat over de toeslagjaren 2014 en 2015 weliswaar aanwijzingen zijn voor vooringenomen handelen, maar dat belanghebbende over deze jaren evident geen recht op KOT heeft. Reden hiervoor is dat de toeslagpartner van belanghebbende in die jaren een inburgeringscursus heeft gevolgd in Marokko. Uit de stukken blijkt dat B/T geprobeerd heeft uit te leggen aan belanghebbende dat Marokko geen verdragsland is en dat belanghebbende daarom geen recht heeft op KOT en derhalve evenmin recht op compensatie op grond van vooringenomen handelen.


Vervolgens heeft UHT beoordeeld of over de betreffende toeslagjaren recht bestond op compensatie op andere gronden. Gezien is dat sprake was van een terugvordering of verlaging van de KOT van meer dan € 1.500. Daarbij lijkt het aannemelijk dat er onduidelijkheid over een eventuele toezegging van B/T aan belanghebbende is ontstaan. Vast staat ook dat belanghebbende daar aantoonbaar op heeft geacteerd (er zijn stukken over de inburgering overgelegd). Hieruit heeft UHT de conclusie getrokken dat sprake is van een bijzondere omstandigheid die recht geeft op compensatie volgens de hardheidsregeling.


UHT heeft een en ander in het Informatie- en beoordelingsformulier genoegzaam toegelicht. De Commissie acht de stappen die UHT bij de beoordeling heeft doorlopen navolgbaar. Er zijn naar het oordeel van de Commissie geen aanknopingspunten dat in strijd is gehandeld met de Wht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of enig andere aan de hersteloperatie gerelateerde bepaling. De Commissie adviseert mitsdien tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.


Onjuiste feitelijke grondslag
Belanghebbende stelt nog dat sprake is van een onjuiste feitelijke grondslag. De Commissie kan UHT volgen in de stelling dat met het ingestelde onderzoek alle relevante feiten op tafel zijn gekomen. Er is sprake van een recht op compensatie volgens de hardheidsregeling. Belanghebbende is gecompenseerd op grond van de juiste (herstel)regeling zoals die volgt uit de artikelen 2.1 lid 1 en 2.6 Wht. De Commissie acht het bezwaar ongegrond.


Compensatieberekening

Belanghebbende heeft in het algemeen gesteld zich niet te kunnen vinden in het bestreden besluit. UHT heeft de compensatieberekening naar aanleiding hiervan opnieuw getoetst. Dit heeft ten aanzien van een aantal componenten volgens UHT geleid tot de conclusie dat de eerdere berekening onjuist was.


Vergoeding immateriële schade

UHT stelt zich op het standpunt dat het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond is omdat bij de
berekening van de vergoeding voor immateriële schade van een verkeerde einddatum is uitgegaan. Omdat dit naar het oordeel van UHT gevolgen heeft voor de hoogte van component n in de compensatieberekening, dient het bestreden besluit te worden herzien. UHT acht het bezwaar gelet hierop gegrond.


Op grond van artikel 2.3, lid 4 Wht bedraagt de vergoeding voor immateriële schade € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste neerwaartse beschikking en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie. De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat de vergoeding voor immateriële schade berekend had moeten worden tot en met 1 maart 2023. Dat betekent dat deze vergoeding op een hoger niveau dient te worden vastgesteld.


Ter gelegenheid van de hoorzitting heeft UHT voorts verklaard dat de vergoeding voor
immateriële schade, vanwege het gegrond zijn van het bezwaar op enkele (andere)
onderdelen, doorloopt tot aan de datum van de beslissing op het bezwaar. De Commissie kan UHT hierin volgen en adviseert overeenkomstig te beslissen.


Rentevergoeding over de gemiste KOT
Ten aanzien van de rentevergoeding over de gemiste KOT overweegt de Commissie als volgt. Op grond van artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt rente vergoed over het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van de voorschotverlening van KOT. De rente wordt volgens artikel 2.3, lid 7, Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Op grond van artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de datum van de beschikking tot
toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.


UHT is ambtshalve van oordeel dat bij de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT ten onrechte van de verkeerde periode is uitgegaan. Dit leidt er voor voornoemde toeslagjaren toe dat in de compensatieberekening een onjuist (te laag) bedrag onder component o is opgenomen. Dit leidt volgens UHT tot aanpassing (naar boven)van het desbetreffende bedrag.


De Commissie volgt UHT in haar oordeel en adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen
standpunt, het bezwaar op dit onderdeel gegrond te verklaren en de compensatie aldus aan te passen.


Aanvullende vergoeding van 1%

Het advies van de Commissie om de compensatieberekening op de componenten n
(vergoeding immateriële schade) en o (rentevergoeding gemiste KOT) aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de definitieve compensatiebeschikking.


Vergoeding aanvullende schade
Belanghebbende stelt dat hij een auto-ongeluk heeft gekregen als gevolg van de
toeslagenaffaire. Dit heeft psychische en fysieke sporen achtergelaten. Hierdoor is het gezin (verder) in de problemen geraakt en zijn twee van de kinderen uit huis geplaatst.
Belanghebbende meent dat dit allemaal is veroorzaakt door de onterechte terugvordering van KOT.


De Commissie stelt vast dat belanghebbende feitelijk een verzoek doet tot vergoeding van aanvullende, werkelijk door belanghebbende geleden schade. De onderhavige
bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van forfaitaire vergoedingen en niet op de vergoeding van werkelijke schade.


In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij de Commissie Werkelijke Schade. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620).


Vergoeding van de proceskosten
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is en op onderdelen leidt
tot herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • de bezwaren tegen de beschikking van 1 maart 2023 (UHT-DCH) gegrond te verklaren
    ten aanzien de vergoeding voor immateriële schade (component n) en de
    rentevergoeding over de gemiste KOT (component o);
  • het bestreden besluit op deze punten aan te passen, de compensatie opnieuw te
    berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen
    opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies;
  • de overige bezwaren ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure toe te wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter