Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13119

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 7 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA en 8 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 11 september 2024

Overdracht advies aan UHT: 18 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag van 7 maart 2023 met kenmerk UHTDCHA en de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS) van 8 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B.


Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2010 en 2011. Wel is aan
belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming voor deze jaren toegekend van € 6.629,-.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 31 maart 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2010 en 2011.
  • UHT heeft bij beschikking van 23 juni 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
    zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 8 december 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat de compensatieregeling van artikel 2.1 lid 1 Wht niet van
    toepassing is voor de toeslagjaren 2010 en 2011 omdat evident geen recht op
    KOT bestond.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking van 7 maart 2023 aan belanghebbende
    meegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2010 en 2011.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 13 april 2023 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking van 8 maart 2023 aan belanghebbende
    meegedeeld dat zij recht heeft op een O/GS-tegemoetkoming voor de jaren 2010
    en 2011 van € 6.629,-. Dit leidt niet tot een nabetaling vanwege het al
    toegekende bedrag van € 30.000,-.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 17 april 2023 tegen deze beschikking een
    bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft bij beschouwing gedateerd 15 februari 2024 schriftelijk gereageerd op
    de bezwaarschriften.
  • Op 11 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting
    is een verslag gemaakt.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, een aanvullende
    beschouwing gedateerd 18 oktober 2024 ingediend. Gemachtigde heeft op
    6 december 2024 laten weten niet in staat te zijn om een inhoudelijke reactie te
    geven.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn verklaard.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie
af te wijzen en de toegekende O/GS-tegemoetkoming op de juiste wijze heeft berekend.


Motiveringsgebrek, ontbrekende stukken, equality of arms
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT handelt in strijd met het beginsel van
equality of arms. In haar ogen wordt zij in haar procesbelang geschaad, omdat ze niet de beschikking krijgt over haar persoonlijke dossier en een volledig bezwaardossier en
daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten beschikt. Zo kan zij niet controleren of zij inderdaad geen aanspraak maakt op compensatie over
2010 en 2011 en of zij inderdaad slechts aanspraak maakt op een O/GS-tegemoetkoming van € 6.629,-. Daardoor is sprake van een motiveringsgebrek.


De Commissie overweegt hierover het volgende. De Commissie is een onafhankelijke
bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.


Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken.


De beschouwing met de bijbehorende producties, waaronder ook de “Overzichten
(uit)betalingen en/of verrekeningen toeslagen” van het Landelijk Incasso Centrum (LIC-overzichten), is op 27 juni 2024 aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben
gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren.

De Commissie is gezien het voorgaande de opvatting toegedaan dat de equality of arms in deze bezwaarprocedure niet is geschonden en dat er ook geen sprake is van een motiveringsgebrek.


De Commissie betreurt dat het verzoek om het persoonlijke dossier van belanghebbende nog niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Wel stelt de Commissie vast dat het verzoek in behandeling is bij UHT (productie 29).


Vooringenomen handelen, hardheid, fraude door derden
Belanghebbende betoogt, toegelicht op de hoorzitting, dat zij het slachtoffer is geworden van het handelen van (...), een hulpverlener die door de gemeente aan haar was toegewezen. Hij heeft namens haar KOT aangevraagd. De KOT werd aan
belanghebbende uitgekeerd, en zij gaf het geld aan (...) om de kinderopvanginstelling (KOI) mee te betalen. Hij betaalde de KOI echter niet, waardoor
een schuld bij de KOI ontstond (die nadien niet meer geïnd is), en de KOI de opvang
stopzette.


Belanghebbende benadrukt dat haar kinderen in 2010 en 2011 wél opvang hebben
genoten. Dat in het ouderverhaal staat dat dit niet zo is, klopt niet en is waarschijnlijk
het gevolg van het feit dat belanghebbende geen Nederlands spreekt.


UHT stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van vooringenomen handelen ten aanzien van belanghebbende over de jaren 2010 en 2011. Voorafgaand aan de
nihilstellingen van 23 juli 2010 en 9 juni 2011 is belanghebbende namelijk niet twee keer schriftelijk uitgevraagd; de uitvragen zijn niet terug te vinden in de systemen.
Belanghebbende heeft daarmee onvoldoende de kans gekregen om informatie op te
sturen waaruit de opvang blijkt. Dit wordt aangemerkt als vooringenomen handelen.
Belanghebbende heeft echter evident geen recht op KOT omdat a) geen sprake was van gekwalificeerde opvang en b) zij geen doelgroeper was. Daarom heeft zij geen recht op compensatie.


Omdat de KOT niet is betaald aan de KOI of aan (...) maar aan belanghebbende
zelf, komt zij ook niet in aanmerking voor compensatie op grond van hardheid.


De Commissie overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de
ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar
onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (B/T). Niet in geschil is dat ten aanzien van de jaren 2010 en 2011 sprake is geweest van vooringenomen handelen door B/T. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT.


De Commissie overweegt in de eerste plaats dat de bewijslast dat sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan belanghebbende toerekenbaar zijn op UHT rust.
De Commissie stelt vast dat de behandelend ambtenaar zich op de hoorzitting op het
standpunt heeft gesteld dat zij belanghebbende volgt in haar feitenrelaas, waaronder het feit dat haar kinderen opvang hebben genoten.

Dat op enig moment geen sprake meer zou zijn van gekwalificeerde opvang omdat de
opvanginstelling niet is betaald, kan de Commissie niet afleiden uit de voorhanden
informatie. De Commissie meent daarom dat om deze reden geen sprake is van de
situatie van evident geen recht op KOT.


Het standpunt van UHT dat belanghebbende geen zogenoemde doelgroeper was omdat haar toeslagpartner niet werkzaam was, is in de aanvullende beschouwing door UHT nader onderbouwd ten aanzien van 2011 (producties 4 en 6). Deze stelling van UHT heeft belanghebbende niet betwist. Daarmee heeft UHT (alsnog) voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Ten aanzien van 2010 stelt de Commissie vast dat sprake was van dezelfde situatie gelet op het RKT-overzicht (productie 19) met een toetsingsinkomen van de partner van belanghebbende van € 0,-. In het ouderverhaal heeft belanghebbende ook verteld dat haar echtgenoot geen werk kon vinden, dat zij beiden geen baan hadden en dat zij beiden een uitkering hadden.


Gelet op deze laatste overweging heeft UHT zich op het standpunt mogen stellen dat
sprake is van de situatie zoals neergelegd in artikel 2.1, lid 2, van de Wht.


Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet,
althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. De Commissie overweegt daartoe dat de KOT blijkens het verhaal van belanghebbende aan haar zelf is uitgekeerd, niet aan (...). Zij heeft hem zelf een deel van de KOT gegeven. Van de situatie dat de KOT is uitbetaald aan een frauduleuze derde, hetgeen kan leiden tot compensatie op grond van hardheid, is daarom geen sprake.


Belanghebbende komt voor de jaren 2010 en 2011 dus niet in aanmerking voor
compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit
onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
Belanghebbende is van mening dat zij slachtoffer is van fraude door een derde, (...)
, inmiddels veroordeeld voor fraude. Nu hij de KOT heeft aangevraagd en bekend
stond als fraudeur, is belanghebbende van mening dat een cliëntenonderzoek door B/T uitgevoerd had moeten worden. Nu B/T dit onderzoek kennelijk heeft nagelaten, is
belanghebbende van mening dat zij recht heeft op compensatie over de toeslagjaren
2010 en 2011.

De bezwaargrond van belanghebbende dat ... de KOT heeft aangevraagd en dat B/T daarom ingevolge de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van
terrorisme (Wwft) een cliëntenonderzoek had moeten uitvoeren, kan niet slagen. De
Wwft is gelet op artikel 1a Wwft niet van toepassing op de toekenning van KOT door B/T. Voor zover dit al aan de orde zou zijn, kan dit niet leiden tot compensatie onder de Wht.

Schending beslagvrije voet
Belanghebbende voert aan dat zij op grond van hardheid in aanmerking komt voor een
compensatie van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de verrekeningen van de terugvordering over jaren 2010 en 2011 met de nadien toegekende toeslagen
(waaronder de toegekende KOT). B/T heeft bij deze verrekeningen geen rekening
gehouden met de beslagvrije voet. De toeslagen (waaronder de toegekende KOT) zijn
niet (volledig) aan belanghebbende uitbetaald, omdat de KOT schuld over jaren 2010 en 2011 hiermee is verrekend.


De Commissie overweegt dat deze verrekeningen onderdeel zijn van de uitvoering die
over jaren 2010 en 2011 aan de KOT is gegeven.


Zoals is overwogen heeft UHT terecht geconcludeerd dat sprake is van een ernstige
onregelmatigheid die aan belanghebbende toerekenbaar is. Daarom is (achteraf bezien) terecht de KOT over de toeslagjaren 2010 en 2011 teruggevorderd. Het verrekenen van terechte terugvorderingen levert geen compensatie op grond van hardheid op. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is
van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14).


Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het
verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins
beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14).


Aan de bezwaargrond dat B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met
de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer
toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.


O/GS-tegemoetkoming
De Commissie meent dat de O/GS-tegemoetkoming conform artikel 2.6 Wht is
vastgesteld op een bedrag van € 6.629,-. De O/GS-tegemoetkoming bedraagt 30 procent van het bedrag van de terugvordering (in totaal € 22.096,-). De berekening is toegelicht in het besluit van 8 maart 2023 met kenmerk UHT-O OGS B.


Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert de primaire besluiten te herroepen, is er geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter