Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-13107

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende

Primaire besluiten: 1 juli 2022 met kenmerken UHT-DC I en UHT-DH5 A

Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.

Hoorzitting: 5 november 2024

Overdracht advies aan UHT: 18 november 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaarschrift gericht tegen de besluiten van 1 juli 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren. Voorts adviseert de Commissie geen
proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediend bezwaarschrift wordt geacht te zijn gericht tegen de volgende door UHT genomen besluiten:

  1. De beschikking van 1 juli 2022 met kenmerk UHT-DC-I A, waarin UHT heeft
    beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013. UHT erkent dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) vooringenomen is behandeld. De compensatieregelingen zijn echter niet van toepassing omdat er geen aanwijzingen zijn dat in deze toeslagjaren geregistreerde kinderopvang is afgenomen, waardoor UHT tot de conclusie komt dat er sprake is van evident geen recht.
  2. De beschikking van 1 juli 2022 met kenmerk UHT-DH5 A, waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2010 tot en met 2013. De reden hiervoor is dat B/T niet te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) in deze toeslagjaren.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Op 24 maart 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de
    KOT voor de toeslagjaren 2009 tot en met 2011. Na het gesprek met de persoonlijk
    zaakbehandelaar is de herbeoordeling aangepast naar de jaren 2010 tot en met
    2013.
  • Bij beschikking van 26 januari 2022 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij
    op basis van de eerste toets niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van
    € 30.000.
  • Op 12 mei 2022 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht.
    De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat UHT heeft erkend dat belanghebbende in
    de jaren 2010 tot en met 2013 vooringenomen is behandeld. De
    compensatieregeling is echter niet van toepassing, nu er geen aanwijzingen zijn dat
    in deze toeslagjaren geregistreerde kinderopvang is afgenomen. De CvW ziet geen
    aanwijzingen dat dit onjuist is.
  • Bij beschikkingen van 1 juli 2022 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende voor
    de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 geen compensatie krijgt toegekend.
  • Op 28 maart 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift
    ingediend. Deze is op 28 maart 2023 door UHT ontvangen.
  • Op 27 februari 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
  • Op 5 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • De Commissie heeft dit advies behandeld.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor de jaren 2010 tot en met 2013 af te wijzen en zal ingaan op de
overige bezwaargronden.


Afwijzing compensatie 2010 tot en met 2013
Uit het bezwaardossier volgt dat UHT erkent dat belanghebbende in de toeslagjaren 2010 tot en met 2013 door B/T vooringenomen is behandeld. De compensatieregelingen zijn echter niet van toepassing, nu er geen aanwijzingen zijn dat in deze jaren geregistreerde kinderopvang is afgenomen. Uit de aanvragen KOT van belanghebbende volgt dat er kinderopvang is afgenomen bij de kinderopvanginstellingen Kinderdam en Bimbola.


Buiten de aanvragen KOT, zijn er geen opvanggegevens beschikbaar waaruit volgt dat er door belanghebbende geregistreerde opvang is afgenomen. In de KOI-viewer zijn geen gegevens beschikbaar en de kinderopvanginstellingen Kinderdam en Bimbola hebben desgevraagd aangegeven niet bekend te zijn met belanghebbende of haar kinderen.


Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat zij kinderopvang heeft afgenomen bij
kinderopvanginstelling Sarafina te Rotterdam. Belanghebbende stelt dat inmiddels
bekend is dat deze kinderopvanginstelling fraudeerde en zij hiervan de dupe is geworden.


Belanghebbende heeft hier, ruim tien jaar later, geen gegevens meer van.
Belanghebbende stelt dat zij gecompenseerd dient te worden op basis van
vooringenomenheid dan wel hardheid van het stelsel.


De Commissie overweegt als volgt. Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor
een compensatie in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Dienst Toeslagen. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake in de toeslagjaren 2010 tot en met 2013, nu belanghebbende in deze jaren geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde opvang. Hetgeen belanghebbende heeft meegedeeld biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. In uitzonderlijke situaties kan sprake zijn van hardheid. Niet, althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. Belanghebbende komt voor de jaren 2010 tot en met 2013 dus niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.


De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke
beschouwing en de overige producties, de bestreden besluiten voldoende zijn
onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Uit de stellingname van
gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke
stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen
besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase, volgt de Commissie gemachtigde daarom niet in de stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. De bezwaren zijn op dit punt ongegrond.


Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat haar verzoek om een betalingsregeling voor toeslagjaar 2013 is afgewezen. UHT heeft geen stuk aangetroffen waarin een dergelijk verzoek is neergelegd. Ook andere communicatie hierover ontbreekt. De Commissie constateert dat ten aanzien van toeslagjaar 2013 een bedrag van € 25.385 openstaat. De Commissie geeft in overweging om na te denken over een passende betalingsregeling voor belanghebbende.


Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding
een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie het bezwaarschrift gericht tegen de beschikkingen van 1 juli 2022 met de kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter