BAC 2023-13092
Publicatiedatum 23-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primaire besluiten: 15 december 2022 met kenmerk UHT-DCH en 22 december 2022 met kenmerk UHT-O OGS B
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 18 november 2024
Overdracht advies aan UHT: 10 december 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te
kennen.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende
bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT op 15 en 22 december 2022 genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) met kenmerken UHT-DCH en UHT-O OGS B (hierna ook te noemen: de bestreden
beschikkingen).
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 56.875 voor de jaren 2008, 2009 en 2010 en een bedrag van € 1.477 inhoudende tegemoetkoming opzet/grove schuld
(hierna: O/GS).
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 18 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
KOT over de jaren 2008, 2009, 2010 en 2014. - UHT heeft bij beschikking van 8 mei 2021 aan belanghebbende meegedeeld dat
zij in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 8 augustus 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft
geadviseerd dat gedurende het jaar 2014 geen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
voor de jaren 2008, 2009 en 2010 voor een bedrag van € 56.044. - UHT heeft bij de bestreden beschikking van 15 december 2022 (met kenmerk
UHT-DCH) aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van € 56.875 voor de jaren 2008, 2009 en 2010. Aan belanghebbende is geen compensatie toegekend voor het jaar 2014. - UHT heeft bij de bestreden beschikking van 22 december 2022 (met kenmerk:
UHT-O OGS B) aan belanghebbende een tegemoetkoming toegekend voor een
bedrag van € 1.477 over het jaar 2014 vanwege een O/GS vaststelling. - Gemachtigde heeft bij brieven van 20 maart 2023, ingekomen op 20 maart 2023,
tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft op 1 juli 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift. Deze
reactie wordt hierna aangeduid als de schriftelijke beschouwing. - Op 18 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is
een verslag gemaakt.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
de jaren 2008, 2009 en 2010 en tegemoetkoming voor het jaar 2014 op de juiste wijze
heeft berekend, en terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het
verzoek van belanghebbende om compensatie voor het jaar 2014 af te wijzen.
Volledigheid dossier
Belanghebbende stelt dat zij niet beschikt over haar (volledige) dossier en daarom de
bestreden beschikkingen niet op juistheid kan controleren.
De schriftelijke beschouwing en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn op 10
oktober 2024 aan gemachtigde toegezonden. De Commissie is van oordeel dat UHT door middel van het indienen van de schriftelijke beschouwing, met daarin een uitgebreide uitleg per component van de compensatieberekening, de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC) en de overige producties, de bestreden besluiten voldoende heeft onderbouwd. Ook gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting reeds verklaard dat de besluiten middels het opgestuurde dossier voldoende zijn onderbouwd. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hiermee niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Afwijzing compensatie voor het toeslagjaar 2014
Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) vooringenomen
heeft gehandeld in het toeslagjaar 2014 nu de dienst niet verder heeft uitgevraagd naar aanleiding van een gebleken tekortkoming in de door belanghebbende aangeleverde gegevens. UHT stelt zich op het standpunt dat B/T zich bij het berekenen van de toeslag terecht heeft gebaseerd op de informatie die door belanghebbende is doorgegeven.
Belanghebbende heeft op 3 maart 2014 KOT aangevraagd vanaf 21 februari 2014. Op 12 mei 2014 heeft zij telefonisch de KOT per 28 maart 2014 stopgezet. Naar aanleiding hiervan is de KOT opnieuw berekend en op 21 juni 2014 verlaagd. Op grond van meer opvanguren, een hoger tarief en een hoger toetsingsinkomen is de KOT uiteindelijk definitief vastgesteld op € 689 voor de periode van 21 februari tot en met 27 maart 2014. Volgens belanghebbende had zij echter recht op KOT tot 30 april 2014, omdat zij tot die datum gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. UHT heeft bevestigd dat de gegevens over opvang tot en met 30 april 2014 bekend waren in de systemen van B/T.
De Commissie overweegt dat in beginsel ervan mag worden uitgegaan dat het vaststellen van de definitieve beschikking gebeurt op basis van een geautomatiseerd
verwerkingsproces en dit niet leidt tot een vooringenomen handeling. B/T mag daarbij
uitgaan van de juistheid van de gegevens die worden aangeleverd door de ouder. Dit is
ook het geval als uit de KOI-viewer blijkt dat er meer opvanguren zijn genoten dan zijn
opgegeven. De Commissie neemt in dit geval echter de volgende omstandigheden mee in overweging. Tijdens de hoorzitting is gesproken over de melding van 8 oktober 2014. UHT heeft verklaard dat deze melding een interne verwerking was van de stopzetting. Dit zou blijken uit de opvanguren en kosten die in de melding zijn aangeduid als ‘niet gespecificeerd’. Tevens legde UHT uit dat de ‘datum ingang kinderopvang’ moet worden opgevat dat vanaf 28 maart 2014 als het ware de KOT door is gaan lopen met een bedrag van € 0 per maand.
De Commissie is het met gemachtigde eens dat het vreemd is dat deze melding
maanden later op deze manier door het systeem is verwerkt. De eerder lagere
vaststelling van 21 juni 2014 lijkt de stopzetting al volledig te hebben verwerkt.
Opvallend is daarnaast dat er als bron van de melding ‘burger’ wordt genoemd, wat
ongebruikelijk is bij interne verwerkingen, omdat daarbij normaliter een andere
aanduiding wordt gebruikt. Het is mogelijk dat er een vergissing is gemaakt, bijvoorbeeld door belanghebbende bij het telefonisch doorgeven van de einddatum of door een medewerker bij de verwerking van de melding. Het feit dat belanghebbende tot 30 april 2014 opvang heeft genoten, was bij B/T bekend. Dit roept vragen op over de wijze waarop de melding van 8 oktober 2014 is behandeld.
De Commissie beschikt over onvoldoende gegevens uit het dossier om vast te kunnen
stellen wat er met de melding van 8 oktober 2014 exact is gebeurd. Gelet op de feiten en omstandigheden acht de Commissie het aannemelijk dat belanghebbende contact heeft gezocht vanwege de te lage vaststelling van de toeslag. Het is mogelijk dat zij op 8 oktober 2014 opnieuw KOT heeft aangevraagd met ingang van 28 maart 2014. Dit is
voldoende aannemelijk nu de KOT per 28 maart 2014 was stopgezet en er tot 30 april
2014 opvang is genoten. Deze informatie was B/T bekend. Uit de toelichting bij de
melding van 8 oktober 2014 blijkt dat er M18 is opgevoerd omdat de burger de aanvraag KOT heeft stopgezet per 28 maart 2014. Naar het oordeel van de Commissie kwalificeert deze handeling zich als vermoedelijk blijk van vooringenomenheid. Hoewel daar op basis van de beschikbare gegevens in dit specifieke geval aanleiding toe was, heeft geen uitvraag plaatsgevonden bij belanghebbende.
Niet terugbetaalde/verrekende kinderopvang (component g)
Belanghebbende stelt dat de openstaande schuld ten tijde van de berekening was
kwijtgescholden, dan wel niet invorderbaar was. In de compensatieberekening zijn over de jaren 2008, 2009 en 2010 respectievelijk € 415, € 14.411 en € 7.784 in mindering gebracht. Op basis van de Wht mag UHT het bedrag aan compensatie verlagen als het teruggevorderde bedrag van de KOT nog niet is betaald of als de KOT over het betreffende berekeningsjaar alsnog op een hoger bedrag is vastgesteld. In die gevallen is het financiële nadeel als gevolg van het initiële besluit van B/T met betrekking tot de aanspraak op (het voorschot op) kinderopvangtoeslag namelijk kleiner geweest, hetgeen een lagere compensatie rechtvaardigt. Deze bezwaargrond treft geen doel.
Rentevergoeding over de gemiste KOT (component o)
Belanghebbende voert aan dat er bij de berekening van de rente is uitgegaan van een
verkeerde startdatum. UHT komt tot de conclusie dat de rentevergoeding over de
gemiste KOT incorrect is berekend.
De Commissie overweegt als volgt. Uit de schriftelijke beschouwing volgt dat de hoogte van de rentevergoeding voor ‘gemiste’ KOT (artikel 2.2, aanhef en onder g Wht) over de toeslagjaren 2014 en 2015 verkeerd is vastgesteld. De te hanteren startdata hadden respectievelijk 1 juli 2009, 1 juli 2010 en 1 juli 2011 moeten zijn. De gehanteerde einddatum van 15 december 2022 is correct. Uit de nieuwe berekening volgt dat de bedragen moeten worden aangepast van € 6.376 naar € 7.088 in 2008, van € 5.884 naar € 6.764 in 2009 en van € 3.392 naar € 3.683 in 2010.
De Commissie adviseert UHT het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHTDC I op dit punt gegrond te verklaren en adviseert UHT deze vergoeding aan te passen in lijn met haar schriftelijke beschouwing.
Vergoeding van immateriële schade (component n)
Belanghebbende betwist de juistheid van de start- en de einddatum die ten grondslag
liggen aan de berekening voor de vergoeding van de immateriële schade. UHT stelt dat
als startdatum had moeten worden uitgegaan van 4 juni 2011, de (interne) datum van
de stopzetting. In de berekening is echter uitgegaan van 20 mei 2011. UHT heeft in deze situatie ten gunste van belanghebbende 20 mei 2011 als startdatum gehanteerd. De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. De Commissie adviseert UHT om de startdatum van 20 mei 2011 aan te houden, aangezien uit de stukken niet blijkt dat eerder dan deze datum ‘vooringenomen is gehandeld’ in de zin van de Wht. Aangezien het bezwaar gedeeltelijk gegrond is, dient de periode waarover de immateriële schade wordt berekend door te lopen tot de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Aanvullende vergoeding van 1% (component p)
Het advies van de Commissie om de voornoemde componenten in de
compensatieberekening aan te passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de laatste compensatiebeschikking. De Commissie adviseert UHT om deze component daarom eveneens in de herberekening mee te nemen.
Tegemoetkoming O/GS
Over het toeslagjaar 2014 was er een onterechte kwalificatie O/GS, zodat
belanghebbende aanspraak maakt op de tegemoetkoming. Belanghebbende betwist de hoogte van de door UHT berekende O/GS-tegemoetkoming.
De Commissie is van oordeel dat de O/GS-tegemoetkoming die belanghebbende heeft
ontvangen, juist is berekend. Zij wijst hiervoor naar artikel 2.6 lid 2 Wht, waarin is
bepaald dat de O/GS-tegemoetkoming 30% bedraagt van het bedrag van de
terugvordering. Er is in 2014 een terugvordering geweest van € 4.921. 30% van dit
bedrag (afgerond naar boven) komt neer op een bedrag van € 1.477. Dit is ook het
bedrag dat aan belanghebbende is toegekend. Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde de juistheid van deze berekening niet betwist.
De Commissie adviseert op basis van de voorgaande overwegingen om over het
toeslagjaar 2014 vooringenomenheid aan te nemen. Deze benadering sluit aan bij het
uitgangspunt van een rechtvaardige en ruimhartige behandeling in gevallen waar sprake is van mogelijk onrechtmatig handelen door de B/T. De Commissie adviseert op grond van het voorgaande om het bezwaarschrift gegrond te verklaren en compensatie toe te kennen met toepassing van artikel 2.1 lid 1 onder a Wht. Voor zover UHT op grond van bovenstaand advies de O/GS-tegemoetkoming voor het jaar 2014 herziet, gelet op de artikelen 2.1 lid 5 en 2.6 lid 4 Wht, dient zij daarbij in acht te nemen dat het indienen van het bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat belanghebbende in een slechtere positie geraakt dan zonder de bezwaarprocedure het geval was.
Proceskostenvergoeding
Nu het primaire besluit naar de mening van de Commissie dient te worden herroepen,
adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van
rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit
proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding
op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een
wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste
vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om:
- het bezwaar gericht tegen de beschikking van 22 december 2022 met kenmerk
UHT-O OGS B ongegrond te verklaren; - het bezwaar gericht tegen de beschikking van 15 december 2022 met kenmerk
UHT-DCH gegrond te verklaren; - over het jaar 2014 alsnog compensatie op grond van vooringenomenheid toe te
kennen; - in de compensatieberekening met betrekking tot de toeslagjaren 2008, 2009 en
2010 de rentevergoeding voor gemiste KOT aan te passen naar respectievelijk: €
7.088, € 6.764 en € 3.683; - de vergoeding voor de immateriële schade opnieuw te berekenen en uit te gaan
van de einddatum waarop de beslissing op bezwaar wordt genomen; - de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) aan te passen;
- een vergoeding van de proceskosten voor de onderhavige bezwaarprocedure toe
te kennen van twee procespunten met wegingsfactor twee voor het hoogste tarief.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter