BAC 2023-12995
Publicatiedatum 23-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 5 april 2023 met kenmerk UHT-HD CWS
Hoorzitting: 10 november 2023
Overdracht advies aan UHT: 19 december 2023
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift d.d. 5 april 2023 is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking ‘aanvullende werkelijke schadevergoeding na advies van de Commissie Werkelijke Schade’ (UHT-HD CWS) van 5 april 2023.
In deze beschikking is aan belanghebbende meegedeeld dat er een aanvullende schadevergoeding van € 15.620 is toegekend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden). Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moet de bestreden beschikking geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft verzocht om herbeoordeling van haar situatie ten aanzien van de aan haar uitgekeerde kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2007 tot en met 2009.
- Bij besluit van 7 juli 2021 (UHT-DC I) is aan belanghebbende een definitieve compensatie KOT toegekend van € 87.481 voor de jaren 2007 tot en met 2009.
- Bij brief van 19 december 2021 heeft gemachtigde namens belanghebbende verzocht om een aanvullende schadevergoeding.
- Op 20 februari 2023 heeft CWS aan UHT geadviseerd over het verzoek om aanvullende schadevergoeding.
- Bij besluit van 5 april 2023 heeft UHT dit advies gevolgd en aan belanghebbende meegedeeld dat zij een aanvullende schadevergoeding van € 15. 620 ontvangt.
- Bij brief van 5 april 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende tegen het besluit van 5 april 2023 een bezwaarschrift ingediend.
- Op 26 mei 2023 heeft UHT schriftelijk op het bezwaarschrift gereageerd.
- Op 10 november 2023 heeft de Commissie ter zake van het bezwaarschrift een hoorzitting gehouden. Gemachtigde en belanghebbende zijn met bericht niet verschenen.
- Gemachtigde heeft bij brief van 21 november 2023 op het verslag van de hoorzitting gereageerd.
- UHT heeft op 7 december 2023 een aanvulling op de schriftelijke reactie gestuurd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijkheid van het bezwaarschrift is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Toetsingskader
De Commissie stelt ten aanzien van de door haar te verrichten toetsing van het bestreden besluit van UHT het volgende voorop.
In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt het kabinet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek kan door de gedupeerde ouder worden ingediend bij CWS. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld. De gedupeerde ouder dient daarbij informatie te verschaffen waaruit aannemelijk wordt i) dat en in welke mate daadwerkelijk sprake is van aanvullende schade en ii) dat die schade het gevolg is van de handelswijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) waarvoor de ouder al gecompenseerd is.
Omdat CWS is ingesteld om gedupeerde ouders de gang naar de rechter te besparen, dient de adviesprocedure tegemoet te komen aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM.
Nadat CWS heeft beoordeeld of een gedupeerde ouder recht heeft op aanvullende compensatie, wordt het advies uitgebracht aan UHT. UHT mag zich volgens vaste jurisprudentie op het onderzoek van CWS baseren, nadat ze zich ervan vergewist heeft dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Daarbij is van belang dat het advies past binnen de door CWS vastgelegde beleidskaders.
De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van 27 september 2023 (nrs. 202206507/1/A2 en 202303941/1/A2, ECLI:NL:RVS:2023:3620) scherpt in dat de beoordeling van een aanspraak op een aanvullende vergoeding van de werkelijke schade niet alleen moet worden beoordeeld naar de ‘door CWS vastgestelde beleidskaders’, maar dat beslissend is, of de belanghebbende op grond van het civiele schadevergoedingsrecht aanspraak kan maken op een vergoeding van de geleden schade.
UHT kan ter motivering van haar besluit over aanvullende compensatie volstaan met verwijzing naar het advies van CWS, als het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. Het is mogelijk dat UHT in uitzonderlijke gevallen tot een beslissing komt die afwijkt van het advies van CWS, maar dit moet dan goed onderbouwd worden.
In een bezwaarprocedure als de onderhavige beoordeelt de Commissie of UHT op juiste wijze en met inachtneming van de hiervoor omschreven inscherping invulling heeft gegeven aan haar vergewisplicht.
Deze toets vindt in beginsel plaats aan de hand van de door belanghebbende ingediende gronden van het bezwaar. In het geval UHT is afgeweken van het advies van CWS, beoordeelt de Commissie of dit goed onderbouwd heeft plaatsgevonden.
De Commissie zal aan de hand van deze uitgangspunten beoordelen of UHT zich in dit geval kon baseren op het advies van CWS.
Beoordeling
Aan belanghebbende is de volgende aanvullende schadevergoeding toegekend.
De bezwaren van belanghebbende hebben betrekking op schadeposten 1, 2 en 4.
Schadeposten 1 en 2: verlies aan inkomen en overige vermogensschade
Belanghebbende is primair van mening dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat het stoppen van de onderneming een direct gevolg was van de problemen met de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT), met name van de terugvorderingen. Zij heeft ter onderbouwing daarvan gesteld dat zij genoodzaakt was met haar bedrijf te stoppen als gevolg van de beslaglegging door de belastingdeurwaarder op de inboedel van haar onderneming alsmede op het inkomen. Zij stelt dat daardoor de investeringen van € 35.000 tevergeefs zijn gedaan en dat zij verlies aan inkomen heeft geleden. Subsidiair beroept belanghebbende zich op bewijsnood dan wel verzoekt zij te oordelen dat het bewijsvermoeden behoort te gelden dat de bedrijfsbeëindiging en de hieruit voortkomende schade het gevolg is van de problemen met de KOT. Volgens belanghebbende is door UHT niet aannemelijk gemaakt dat de schade niet het gevolg is van de problemen met de KOT zodat de schade behoort te worden vergoed
De Commissie wijst in dit verband op het gestelde in artikel 2.1 van de Wht. Volgens dit artikel dient de aanvrager van compensatie voor werkelijke schade aannemelijk te maken dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan het na de integrale beoordeling toegekende bedrag.
Naar de mening van de Commissie heeft CWS voldoende gemotiveerd aangegeven waarom de relatie tussen de problemen met de KOT en het einde van de onderneming van de belanghebbende onvoldoende aannemelijk is geworden. Er is volgens haar dan ook geen aanleiding om het advies van de CWS op deze punten onjuist te achten. UHT heeft het advies op deze punten kunnen volgen.
Schadepost 4: immateriële schade
Belanghebbende stelt dat het bedrag dat is toegekend als aanvullende compensatie voor immateriële schade onvoldoende is gelet op de problemen die hebben gespeeld en ook in toekomst nog zullen blijven spelen. Belanghebbende heeft deze stelling verder niet concreet gemaakt.
Zoals CWS in haar advies heeft toegelicht, vormen de door belanghebbende – en in het advies concreet benoemde- aangevoerde omstandigheden reden om een aanvullende vergoeding van € 14.200 aan immateriële schade toe te kennen. Deze toekenning is naar het oordeel van de Commissie in lijn met het geldende beleidskader dat CWS hanteert om vorm en inhoud te geven aan het bepaalde in voornoemd artikel 2.1 lid 3 Wht (gepubliceerd in november 2022). UHT heeft het advies op dit punt dan ook kunnen overnemen.
Conclusie
beantwoordt de Commissie bevestigend. De Commissie meent, gelet op de stukken en het onderzoek ter zitting, dat het advies op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, inzichtelijk gemotiveerd en navolgbaar is. De Commissie ziet in hetgeen gemachtigde heeft aangevoerd, geen aanknopingspunten die twijfel doen rijzen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter