BAC 2023-12960
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 12 december 2022 (UHT-DH A
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 20 november 2024 om 10:15 uur
Overdracht advies aan UHT: 13 februari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) geen compensatie toegekend voor de jaren 2010 en 2011.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft 31 oktober 2022 verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) de jaren 2010 en 2011.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende 11 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft, samengevat weergegeven, geadviseerd dat gedurende de jaren 2010 en 2011 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
- UHT heeft bij bestreden beschikking aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2010 en 2011.
- Gemachtigde heeft bij brief van 18 april 2023, ingekomen op 19 april 2023, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- Gemachtigde heeft bij brief van 2 juli 2024, ingekomen op diezelfde datum, de gronden van het bezwaarschrift aangevuld.
- UHT heeft 20 juni 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 20 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 11 december 2024 een aanvullende beschouwing ingediend. Gemachtigde heeft niet op die aanvullend beschouwing gereageerd, hoewel hij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld en een rappel is verzonden.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming voor het jaar 2010 af te wijzen. Het jaar 2011 is niet langer in geschil tussen partijen nu gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat de bezwaren ten aanzien van toeslagjaar 2011 niet langer worden gehandhaafd.
Verzoek om volledig dossier
Belanghebbende verzoekt om het volledige dossier onderliggende dossier, waaronder ook de LIC-overzichten, aan haar ter beschikking te stellen.
De Commissie merkt ten aanzien van dit verzoek op dat UHT in bezwaar, op grond van artikel 7:4, lid 2 van de Awb alle op de zaak betrekking hebbende stukken dient te overleggen. De beschouwing en de bijbehorende producties, waaronder ook de LIC-overzichten waarop belanghebbende doelt, zijn op 3 oktober 2024 aan de gemachtigde ter beschikking gesteld. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende (tijdig) kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat er in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij het door UHT genomen besluit. Het bezwaar treft in zoverre geen doel.
Afwijzing compensatie, onzorgvuldig onderzoek
Belanghebbende betoogt voorts dat het bestreden besluit ondeugdelijk en onzorgvuldig is voorbereid. Zij meent dat zij wel in aanmerking komt voor compensatie over toeslagjaar 2010. UHT heeft deze stellingname in de beschouwing gemotiveerd weersproken.
De Commissie overweegt daarover het volgende. Uit de overgelegde gedingstukken blijkt dat B/T bij brief 11 september 2013 aan belanghebbende heeft verzocht om het antwoordformulier in te vullen en om toezending van enkele aanvullende stukken (productie 10). B/T heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende (ondanks herhaald verzoek daartoe) heeft verzuimd de gevraagde stukken aan te leveren. Het gaat dan, zo heeft UHT in de aanvullende beschouwing uiteengezet, om kopieën van de jaaropgaven/maandoverzichten waaruit blijkt dat door belanghebbende (geregistreerde) opvang is afgenomen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. In reactie op voornoemd verzoek van B/T schrijft belanghebbende in de brief van 20 september 2013 (bijlage bij productie 11) en later nogmaals in het antwoordformulier van 17 januari 2014 (productie 13) dat zij de gevraagde gegevens/stukken niet kan aanleveren. Vervolgens heeft B/T, zo blijkt uit productie 16 (laatste pagina onderaan) de KOT stopgezet omdat geen jaaropgave door belanghebbende is aangeleverd.
UHT heeft in de aanvullende beschouwing voorts antwoord gegeven op de vraag van de Commissie aan welke in het jaar 2010 geldende wettelijke voorwaarden belanghebbende niet voldeed voor toekenning van KOT. Daarbij heeft UHT verwezen naar enkele wettelijke bepalingen vastgelegd in de Wet Kinderopvang (Wko), zoals deze luidde vanaf 1 januari 2010. De in dit verband relevante bepaling, artikel 5 van de Wko, luidt:
- Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:
- kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum; of
- gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
- Een ouder en diens partner die tevens ouder is worden voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
- Indien een gastouderbureau uit het register kinderopvang, bedoeld in artikel 47a, wordt verwijderd, geldt de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde voorwaarde van registratie van het gastouderbureau niet, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen uitlooptermijn waarbinnen de voorziening voor gastouderopvang op grond van artikel 47a, tweede lid, onderdeel c, in het register kinderopvang ingeschreven blijft.
Het hiervoor aangehaalde artikel 47a Wko luidt, voor zover thans relevant, als volgt: “Onze Minister draagt zorg voor de inrichting van een register kinderopvang ten behoeve van de waarborging van de kwaliteit en de rechtszekerheid van de kinderopvang en gastouderopvang alsmede ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 3 gestelde regels.”
De Commissie meent dat UHT zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op 1 januari 2010 als voorwaarde voor toekenning van de aanspraak op KOT gold (en nog steeds geldt) dat sprake is van opvang bij een geregistreerde kinderopvanginstelling of gastouderbureau. Registratie dient plaats te vinden in het Landelijk Register
Kinderopvang (LRK). Belanghebbende heeft niet met stukken onderbouwd aangetoond dat zij opvang heeft afgenomen bij een geregistreerde gastouder. UHT mocht, gegeven deze stand van zaken, concluderen dat belanghebbende niet voldeed aan de in 2010 geldende vereisten voor toekenning van KOT.
De Commissie ziet geen aanknopingspunten voor de stelling van betrokkene dat bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2010 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T. Van bijzondere omstandigheden die maken dat sprake is van hardheid van stelsel is evenmin gebleken. Dat belanghebbende het volledige bedrag aan KOT dat zij heeft ontvangen vervolgens heeft moeten terugbetalen is op zichzelf genomen geen zodanig bijzondere omstandigheid die maakt dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Schending vertrouwensbeginsel
Belanghebbende betoogt voorts, samengevat weergegeven, dat B/T niet open, transparant en eerlijk handelt. Zij geeft verder aan dat zij door het handelen van B/T angstig is geworden en geen vertrouwen meer heeft in B/T. UHT heeft aangegeven dat B/T de voorwaarden voor toekenning van KOT heeft getoetst en daarbij transparant heeft gehandeld.
De Commissie overweegt dat op basis van het bezwaardossier geen concrete aanknopingspunten zijn gevonden om te concluderen dat B/T het vertrouwensbeginsel jegens belanghebbende zou hebben geschonden. B/T is gehouden de voorwaarden voor toekenning van KOT te toetsen. Het is de Commissie niet gebleken dat B/T het dat in deze zaak niet op de juiste wijze heeft gedaan, zoals hiervoor reeds is overwogen. De Commissie adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Schending artikel 6 EVRM
Belanghebbende meent voorts dat het handelen van B/T in strijd is met het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM. UHT heeft deze stellingname betwist. Een beroep op artikel 6 EVRM gaat niet op in bezwaarprocedures. Los daarvan is aan het recht op een eerlijke proces voldaan, aldus UHT.
De Commissie overweegt ten aanzien van deze bezwaargrond dat nog los van de vraag of het beginsel van 'equality of arms' als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase, er geen aanknopingspunten aanwezig zijn de erop duiden dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. De in dit verband door belanghebbende opgeworpen bezwaren treffen om die reden geen doel.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren en een vergoeding van de proceskosten af te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter