BAC 2023-12954
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 16 februari 2023 (UHT-DH A)
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 17 december 2024 om 13:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 2 januari 2025
Samenvatting
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het door (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 24 maart 2023 is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag van 16 februari 2023 met kenmerk UHT-DH A.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) geen compensatie toegekend voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2014
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 16 april 2021verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
- UHT heeft bij beschikking van 4 november 2021 (UHT-B-DMB2) aan belanghebbende medegedeeld dat zij wel in aanmerking komt voor een betaling van €30.000.
- De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 28 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft geadviseerd dat gedurende 2011 en 2014 geen sprake was van vooringenomenheid. Wel was er sprake van vooringenomenheid in de toeslagjaren 2012 en 2013 alleen had belanghebbende toen evident geen recht op de KOT. Voor de toeslagjaren 2011 en 2013 komt belanghebbende wel in aanmerking voor een O/GS tegemoetkoming.
- UHT heeft bij bestreden beschikking van 16 februari 2023 met kenmerk UHT-DH A aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2011 tot en met 2014.
- Gemachtigde heeft bij brief van 24 maart 2023 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
- UHT heeft bij beschikking van 22 februari 2023 UHT-O-OGS-B een tegemoetkoming toegekend van € 2.974. Hiertegen heeft belanghebbende geen bezwaar ingediend.
- UHT heeft op 7 maart 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 17 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
- UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 20 december 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend en daarbij aangegeven dat de neerwaartse correcties en nihilstellingen van belanghebbende hebben plaatsgevonden vóór het CAF Kinderdam onderzoek. Gemachtigde heeft daar op 27 december 2024 op gereageerd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende meent dat bij de voorbereiding en totstandkoming van het besluit niet de vereiste zorgvuldigheid in acht is genomen.
De Commissie overweegt dat UHT de bestreden beslissing inderdaad niet uitvoerig heeft toegelicht, maar dat dit niet impliceert dat er van een gebrekkige motivering dan wel onzorgvuldigheid sprake is.
De Commissie is van mening dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van het invul- en beoordelingsformulier, beschikkingen, overzichten van het Landelijk incassocentrum (hierna: LIC) en overige producties, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Op dit punt treft het bezwaar geen doel.
Ontbrekende stukken/volledige dossier/equality of arms
Belanghebbende stelt dat zonder het volledige persoonlijke dossier niet kan worden beoordeeld of alle relevante stukken aanwezig zijn. De Commissie volgt dit standpunt niet. De schriftelijke reactie en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn aan gemachtigde toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Geen compensatie 2012 en 2013
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T). Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake in de jaren 2012 en 2013 omdat belanghebbende in die periode geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde kinderopvang.
Volgens belanghebbende heeft zij voor het toeslagjaar 2013 wel gebruik gemaakt van de kinderopvang en mag UHT niet uitgaan van de gegevens van de KOI-viewer, nu de kinderopvanginstelling Kinderdam betrokken was bij het CAF onderzoek.
De Commissie merkt op dat UHT in haar nadere schriftelijke reactie heeft aangegeven dat het CAF onderzoek van latere datum is dan de nihilstellingen/neerwaartse correcties betreffende belanghebbende. Hoewel de Commissie met de belanghebbende van mening is dat ook in gevallen zoals de onderhavige kritisch moet worden gekeken naar het bewijs dat UHT aandraagt, is zij van mening dat UHT genoeg aanknopingspunten heeft aangedragen die haar standpunt ondersteunen. Zo volgt uit de KOI-viewer niet dat er sprake is geweest van opvang in 2012 en 2013 en heeft gemachtigde in zijn eerdere e-mail (pagina 48) vermeld dat de kinderen van belanghebbende in 2013 niet naar de opvang zijn geweest. Het ligt dan op de weg van belanghebbende om haar standpunt aannemelijk te maken. Dit heeft zij echter nagelaten.
Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet, althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. Belanghebbende komt voor de toeslagjaren 2012 en 2013 niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Geen compensatie toeslagjaren 2011 en 2014
Door de verschillende ‘specificaties voorschotbeschikkingen KOT’ en het ‘informatie- en beoordelingsformulier’, die zijn gevoegd bij de schriftelijke reactie van UHT, alsmede de LIC overzichten acht de Commissie dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaren 2011 en 2014 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen KOT zijn op basis van reguliere wijzigingen opnieuw berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1 lid 1 onder b Wht, in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. De Commissie adviseert UHT daarom om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Beslagvrije voet
Belanghebbende heeft gesteld dat B/T bij de terugvorderingen geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, terwijl daar wel gegevens over voorhanden waren bij B/T. Daarom is in haar ogen sprake van hardheid bij de toepassing van het toeslagenstelsel door B/T. De Commissie merkt op dat de algemene stellingname dat geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, onvoldoende is om hardheid van het stelsel aan te nemen. Daarnaast heeft de Commissie geen aanknopingspunten gevonden die de stellingname van belanghebbende onderschrijven.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan bovendien niet worden afgeleid dat de wetgever bij hardheid situaties van verrekening voor ogen heeft gehad. Die situatie wordt immers niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt voorts aangeloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). De Commissie acht het bezwaar op dit punt daarom ongegrond.
Vergoeding proceskosten
Met betrekking tot de kosten van de rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure geldt dat, nu het bezwaar in de visie van de Commissie ongegrond is, de belanghebbende geen recht heeft op vergoeding.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter