BAC 2023-12949
Publicatiedatum 10-04-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 10 februari 2023 (UHT-DCHA)
Ontvangst bezwaarschrift: n.v.t.
Hoorzitting: 26 november 2024 om 13:15 uur
Overdracht advies aan UHT: 9 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking van 10 februari 2023 met kenmerk UHT-DCHA ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door de heer (hierna: gemachtigde) namens mevrouw (hierna: belanghebbende) ingediende bezwaarschrift wordt geacht te zijn gericht tegen het volgende door UHT genomen besluit.
De beschikking van 10 februari 2023 met kenmerk UHT-DCHA waarin UHT heeft beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor de jaren 2010, 2012 en 2013 nu er geen aanwijzingen zijn dat er gebruik is gemaakt van geregistreerde kinderopvang.
Procesverloop
- Op 22 januari 2021 heeft belanghebbende verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) voor de toeslagjaren 2010, 2012 en 2013.
- Bij beschikking van 3 juni 2021 heeft UHT belanghebbende geïnformeerd dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag van € 30.000.
- Op 11 januari 2023 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) advies uitgebracht. De CvW heeft overwogen, kort gezegd, dat de compensatieregelingen niet van toepassing zijn, nu er geen aanwijzingen zijn dat er gebruik is gemaakt van geregistreerde kinderopvang in de jaren 2010, 2012 en 2013.
- Bij beschikking van 10 februari 2023 heeft UHT meegedeeld dat belanghebbende voor de toeslagjaren 2010, 2012 en 2013 geen compensatie krijgt toegekend.
- Op 19 april 2023 heeft gemachtigde namens belanghebbende een bezwaarschrift ingediend.
- Op 22 maart 2024 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 26 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit advies gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of tegemoetkoming af te wijzen. Tevens zal de Commissie ingaan op de overige gronden van bezwaar.
Afwijzing jaren 2010, 2012 en 2013
Belanghebbende stelt dat de compensatie voor de jaren 2010, 2012 en 2013 ten onrechte is afgewezen. Belanghebbende betwist dat zij de KOT zelf heeft aangevraagd. Belanghebbende verwijst naar de producties 29 en 30 waaruit zou volgen dat de XML-bestanden niet met haar DigiD-gegevens zijn ondertekend.
Uit de schriftelijk reactie van UHT volgt dat UHT erkent dat belanghebbende in de toeslagjaren 2010 en 2012 door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) vooringenomen is behandeld. De compensatieregelingen zijn echter niet van toepassing, nu er geen aanwijzingen zijn dat in deze jaren geregistreerde kinderopvang is afgenomen. Uit de aanvragen KOT volgt dat er opvang is afgenomen bij kinderopvang en .
Buiten deze aanvragen KOT, zijn er geen opvanggegevens beschikbaar. Voor het jaar 2013 stelt UHT zich op het standpunt dat er geen sprake is van vooringenomenheid dan wel hardheid van het stelsel. Belanghebbende zou voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om het recht op KOT aannemelijk te maken. Daarbij heeft belanghebbende verklaard dat zij niet weet of zij op de informatieverzoeken heeft gereageerd.
Ingevolge artikel 2.1, lid 1, van de Wht komt voor een compensatie in aanmerking de ouder van wie aannemelijk is dat de vaststelling van zijn aanspraak op KOT in enig jaar onderdeel is geweest van bijzondere hardheid of van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Dienst Toeslagen. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, achterwege als sprake is van ernstige onregelmatigheden die aan de ouder toerekenbaar zijn. Dit laatste is onder meer het geval in situaties waarin een belanghebbende evident geen recht had op KOT. Volgens UHT was daarvan sprake in de toeslagjaren 2010 en 2012, nu belanghebbende in deze jaren geen gebruik heeft gemaakt van geregistreerde opvang. Hetgeen belanghebbende heeft meegedeeld biedt onvoldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel. Volgens beleid van UHT kan in uitzonderlijke situaties sprake zijn van hardheid. Niet, althans onvoldoende, is gebleken, dat belanghebbende in zodanige, voor de toepassing van dit beleid relevante, uitzonderlijke omstandigheden heeft verkeerd. Ook in de stelling van belanghebbende dat in de XML-bestanden haar DigiD-gegevens ontbreken en zij betwist dat zij de KOT zelf heeft aangevraagd, heeft de Commissie onvoldoende aanknopingspunten gevonden om hier anders over te oordelen. Daarbij overweegt de Commissie dat om een aanvraag KOT te kunnen doen, de aanvrager dient in te loggen met haar persoonlijke DigiD-inloggegevens. Daarmee heeft B/T willen bewerkstelligen dat alleen een rechthebbende op de toeslag een dergelijke aanvraag kan indienen. Een DigiD biedt immers een persoonsgebonden ingang naar een digitaal portaal. De Commissie is van mening dat het delen van deze gegevens voor rekening en risico van een belanghebbende dient te komen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van toeslagjaar 2013 overweegt de Commissie dat, gelet op het een en ander, niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2013 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel. Belanghebbende is door middel van de uitvraagbrieven in de gelegenheid gesteld om het recht op KOT binnen een door B/T gestelde termijn (artikel 18.3 van Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) aannemelijk te maken. Nu nergens uit blijkt dat belanghebbende hierop heeft gereageerd, is de KOT op nihil gesteld. De verplichting tot terugbetaling van de KOT voor dit jaar is het gevolg geweest van een reguliere correctie. Dat kan niet worden aangemerkt als vooringenomen handelen. De reguliere correctie wijst ook niet op onbillijkheden vanwege de hardheid waarmee het wettelijk systeem werd toegepast. Daarbij merkt de Commissie op dat ook voor het jaar 2013 geen gegevens beschikbaar zijn waaruit volgt dat er geregistreerde opvang heeft plaatsgevonden. Belanghebbende komt derhalve ook voor het jaar 2013 niet in aanmerking voor compensatie op grond van de Wht.
De Commissie is verder van oordeel dat met het indienen van de schriftelijke beschouwing en de overige producties, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en in zoverre zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit de stellingname van gemachtigde volgt niet dat in het beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. Nog los van de vraag of dat beginsel als zodanig van toepassing is in de bezwaarfase, volgt de Commissie gemachtigde daarom niet in de stelling dat het beginsel van ‘equality of arms’ geschonden zou zijn. De bezwaren zijn op dit punt ongegrond.
Beslagvrije voet
Belanghebbende heeft bij gebrek aan wetenschap gesteld dat B/T in het verleden geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet en neemt daarom het standpunt in dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie begrijpt de stellingname van belanghebbende aldus dat bij een eventuele verrekening geen rekening met de beslagvrije voet is gehouden. De Commissie overweegt dat het verrekenen van terechte terugvorderingen geen compensatie op grond van hardheid oplevert.
Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14). Aan de bezwaargrond dat B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseer het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 10 februari 2023 met kenmerk UHT-DCHA ongegrond te verklaren en geen proceskostenvergoeding toe te kennen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter