Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12946

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 8 maart 2023 (UHT-DCHA)

Ontvangst bezwaarschrift: 2 december 2022

Hoorzitting: 24 oktober 2024

Overdracht advies aan UHT: 17 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT de
bezwaren in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren en het bestreden besluit
met kenmerk UHT-DCHA in stand te laten. Tevens adviseert de Commissie het
verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 8 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 26 januari 2021 telefonisch een herbeoordelingsverzoek
    ingediend voor de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het toeslagjaar 2014. In
    overleg met belanghebbende is dit verzoek uitgebreid met de toeslagjaren 2012, 2013 en 2017.
  • Bij beschikking van 1 mei 2021, met kenmerk CAP/UCF/21/093 UHT, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij (nog) geen recht heeft op een forfaitair
    compensatiebedrag van € 30.000 (Catshuisregeling).
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
    belanghebbende op 24 februari 2023 aan UHT verstuurd. CvW heeft - kort samengevat geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2017 niet in aanmerking komt voor compensatie op basis van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel.
  • Bij beschikking van 8 maart 2023, met kenmerk UHT-DCHA, heeft UHT aan
    belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie wegens
    vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel over de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2017.
  • Bij brief van 24 maart 2023, binnengekomen op 27 maart 2023, heeft gemachtigde
    bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 8 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA.
  • UHT heeft op 13 maart 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaren van
    belanghebbende.
  • Op 24 oktober 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in aanwezigheid van partijen.
  • UHT heeft op 17 november 2024 een aanvullende beschouwing ingediend.
  • Gemachtigde heeft per brief van 25 november 2024 gereageerd op de aanvullende
    beschouwing.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
Belanghebbende stelt in bezwaar dat het voor haar niet inzichtelijk is hoe UHT tot afwijzing van compensatie over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 en 2017 is gekomen. Belanghebbende verzoekt daarnaast om de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC), de tijdlijn en het informatie- en beoordelingsformulier te mogen ontvangen. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, een uitgebreide uitleg met behulp van de LIC-overzichten en overige producties het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. De Commissie merkt op
dat UHT aan het verzoek om bovenstaande stukken heeft voldaan door deze stukken op te nemen in het bezwaardossier. De Commissie adviseert het bezwaar op deze onderdelen ongegrond te verklaren.

Recht op compensatie
Belanghebbende stelt dat zij wel recht heeft op compensatie over de toeslagjaren 2012 tot en met 2014 en 2017. Zij voert hierbij aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijk verhaal en haar omstandigheden.

Toeslagjaar 2012
Belanghebbende stelt dat de omstandigheden van haar oudste kind anders zijn dan die van de meeste kinderen. Haar oudste kind is slechthorend en ging naar speciaal basisonderwijs vanaf driejarige leeftijd. Vanwege haar leeftijd kon belanghebbende haar niet naar de buitenschoolse opvang brengen, maar alleen naar kinderopvang voor de gehele dag. Belanghebbende stelt daarnaast dat sprake is van een verschil in opvanguren tussen de uren geregistreerd in KOI viewer en de uren vermeld op het SAS-overzicht van toeslagjaar 2012.

De KOT over toeslagjaar 2012 is bij voorschot van 29 december 2011 vastgesteld op
€ 26.032. Vervolgens is de KOT tweemaal opwaarts bijgesteld vanwege een hoger uurtarief en meer opvanguren. Op 21 augustus 2012 is de KOT neerwaarts bijgesteld naar € 24.649 vanwege een verlaging van het aantal opvanguren. Op 28 augustus 2012 heeft belanghebbende aanvullende informatie aangeleverd. Naar aanleiding van deze informatie heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) de KOT over toeslagjaar 2012 op 28 december 2013 definitief vast op € 24.649. UHT stelt dat hier sprake was van reguliere correcties naar aanleiding van wijzigingen in het uurtarief, het aantal opvanguren en informatie die belanghebbende zelf heeft aangeleverd. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT. B/T mocht de informatie die belanghebbende zelf heeft aangeleverd als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het herbeoordelingsverzoek om kinderopvangtoeslag. De Commissie gaat ervan uit dat belanghebbende uitsluitend informatie overlegt die naar haar/zijn oordeel correct is. Dat deze informatie afwijkt van de gegevens in de KOI-viewer maakt dit niet anders. Belanghebbende heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat over toeslagjaar 2012 sprake is van vooringenomenheid of hardheid. De
Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2013
Belanghebbende stelt dat zij voor haar jongste kind voltijd kinderopvang heeft afgenomen in 2013. Zij kan zich niet herinneren of zij minder opvanguren heeft afgenomen dan voorzien Belanghebbende stelt daarnaast dat sprake is van een verschil in opvanguren tussen de KOI viewer en het SAS-overzicht van toeslagjaar 2013. Bij voorschot van 28 december 2012 is de KOT over toeslagjaar 2013 vastgesteld op € 26.250. De KOT is neerwaarts bijgesteld naar € 18.574 per 21 juni 2013. B/T heeft de KOT per 20 november 2014 definitief vastgesteld op dit bedrag. UHT stelt dat de neerwaartse bijstelling zijn grondslag vindt in een vermindering van het aantal opvanguren per 7 april 2013, die belanghebbende op 27 mei 2013 heeft doorgegeven. UHT stelt zich op het standpunt dat het over toeslagjaar 2013 gaat om reguliere correcties van B/T naar aanleiding van een vermindering in het aantal opvanguren, die belanghebbende zelf heeft doorgegeven. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT. B/T mocht destijds uitgaan van de informatie die belanghebbende zelf heeft aangeleverd. Dat deze informatie afwijkt van de gegevens in de KOI-viewer maakt dit naar het oordeel van de Commissie niet anders. Belanghebbende heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat over toeslagjaar 2013 anderszins sprake is van vooringenomenheid of hardheid. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeelongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2014
Belanghebbende is van mening dat B/T over toeslagjaar 2014 de KOT onterecht per 29
oktober 2015 op nihil heeft gesteld. Haar oudste kind ging van 11 september 2014 tot en met 31 december 2014 naar de kinderopvang en haar jongste kind ging van 1 januari 2014 tot en met 28 februari 2014 naar de kinderopvang. Belanghebbende verzoekt daarnaast om een toelichting over de twee stopzettingen van de KOT en de KOT die is uitbetaald aan de failliet verklaarde kinderopvanginstelling over toeslagjaar 2014. Tot slot verzoekt belanghebbende om toekenning van compensatie op basis van de hardheidsclausule van artikel 9.1 Wht, omdat zij door het failliet gaan van de kinderopvanginstelling financieel in de problemen is gekomen.

De KOT over toeslagjaar 2014 is bij voorschot van 27 december 2013 vastgesteld op
€ 15.783. Op 21 februari 2014 is de KOT neerwaarts bijgesteld naar € 1.315 vanwege een stopzetting op 1 februari 2014 die belanghebbende per 21 januari 2014 heeft doorgegeven. Belanghebbende heeft op 9 september 2014 opnieuw KOT aangevraagd met ingang van 11 september 2014. De KOT is bij voorschot van 21 oktober 2014 opwaarts bijgesteld naar € 3.694. De KOT is per 30 december 2014 neerwaarts bijgesteld naar € 3.578 naar aanleiding van een verlaging van het aantal opvanguren per 8 december 2014 die belanghebbende op 10 november 2014 heeft doorgegeven en een wijziging in het toetsingsinkomen die zij op 25 november 2014 heeft doorgegeven. Bij brief van 5 oktober 2015 verzoekt B/T om meer informatie en belanghebbende reageert per antwoordformulier van 16 oktober 2015. Hierin
heeft zij per abuis aangegeven dat ze geen gebruik heeft gemaakt van kinderopvang in
toeslagjaar 2014. Bij definitieve beschikking van 7 januari 2016 wordt de KOT over toeslagjaar 2014 op nihil vastgesteld. Belanghebbende is in bezwaar gegaan tegen deze nihilbeschikking en dit bezwaar is gegrond verklaard. De KOT wordt bij definitieve beschikking van 18 januari 2016 vastgesteld op € 2.333.

UHT stelt dat het over toeslagjaar 2014 gaat om reguliere correcties van B/T naar aanleiding van een stopzetting door belanghebbende zelf en een antwoordformulier waarin belanghebbende verklaarde dat zij in toeslagjaar 2014 geen opvang heeft genoten. De Commissie onderschrijft het standpunt van UHT. Daarnaast heeft UHT in de aanvullende beschouwing gemotiveerd toegelicht dat de bedragen aan KOT die aan de failliet verklaarde kinderopvang zijn uitbetaald, zijn meegenomen in de beoordeling of sprake is geweest van hardheid van het stelsel over toeslagjaar 2014. Het te veel betaalde bedrag aan KOT aan de kinderopvanginstelling dat is teruggevorderd, bedraagt minder dan € 1.500 en daarom bestaat geen recht op compensatie op basis van hardheid over toeslagjaar 2014. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2017
Bij voorschot van 28 december 2016 heeft B/T de KOT over toeslagjaar 2017 vastgesteld op € 7.280. De KOT is op 21 januari 2017 opwaarts bijgesteld naar € 7.586 wegens een hoger uurtarief. Per 21 februari 2017 is de KOT neerwaarts bijgesteld op grond van een door belanghebbende doorgegeven wijziging in het toetsingsinkomen. Bij voorschotbeschikking van 21 november 2017 is de KOT verder verlaagd naar € 6.290. Deze neerwaartse bijstelling vond zijn grondslag in een stopzetting van de KOT per 1 november 2017 die belanghebbende op 4 oktober 2017 heeft doorgegeven.

UHT stelt zich op het standpunt dat het daarom over toeslagjaar 2017 gaat om reguliere correcties, die hun grondslag vinden in een hoger toetsingsinkomen en een stopzetting die belanghebbende zelf heeft doorgegeven. De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat over toeslagjaar 2017 sprake is van vooringenomenheid of hardheid. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over het volledige dossier. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 27 juni 2024 ontvangen en zij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt, om haar standpunt uiteen te zetten. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Beslagvrije voet
Belanghebbende stelt dat B/T in de toeslagjaren 2011 en 2012 geen rekening heeft gehouden met haar beslagvrije voet en dat daarom sprake is van hardheid van het stelsel. UHT stelt dat de KOT niet bedoeld is als inkomensvoorziening, maar ter bevordering van de arbeidsparticipatie. De Commissie overweegt dat de KOT in artikel 475c sub j van het Wetboek van Rechtsvordering expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet. De vraag of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij verrekeningen met andere toeslagen dan de KOT valt buiten de reikwijdte van deze bezwaarprocedure. De Commissie adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Verzoek om herbeoordeling overige jaren
Belanghebbende is van mening dat de toeslagjaren 2009, 2010, 2011, 2015 en 2016 ook in de herbeoordeling zouden moeten worden meegenomen. Belanghebbende heeft in deze jaren kinderopvang genoten. UHT heeft ter zitting toegezegd om het verzoek om herbeoordeling van deze toeslagjaren in te willigen. De Commissie laat dit punt hierom verder buiten beschouwing.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar naar het oordeel van de Commissie ongegrond is en het bestreden besluit stand kan blijven, adviseert de Commissie om het verzoek om een proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure met betrekking tot de bestreden beschikking van 8 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA af te wijzen.

    Conclusie

    Samenvattend adviseert de Commissie UHT om gemotiveerd in te gaan op recht op
    compensatie over toeslagjaar 2014 op basis van de hardheidsclausule van artikel 9.1. Wht. Verder adviseert de Commissie om het bezwaar dat gericht is tegen de bestreden beschikking van 8 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA ongegrond te verklaren.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter