Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12833

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 20 maart 2023 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschrift: 26 april 2023

Hoorzitting: 19 september 2024

Overdracht advies aan UHT: 7 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om de bezwaren in de onderhavige zaak ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) bij het bestreden besluit compensatie toegekend voor het jaar 2006 wegens
vooringenomen handelen en geen compensatie toegekend voor het jaar 2007.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 2 maart 2021 verzocht om herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2007. Na overleg tussen
    belanghebbende en UHT is het herbeoordelingsverzoek uitgebreid met het
    toeslagjaar 2006.
  • UHT heeft bij beschikking van 16 december 2021 aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000 op
    grond van de Catshuisregeling.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 16 december 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft
    geadviseerd dat met betrekking tot het jaar 2006 wel, maar met betrekking tot
    het jaar 2007 geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of
    bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij vooraankondiging van 18 januari 2023 met kenmerk UHT-VCH aan
    belanghebbende laten weten voornemens te zijn haar een voorlopige compensatie
    vanwege vooringenomenheid toe te kennen van € 19.672 en deze compensatie op
    grond van de Catshuisregeling aan te vullen tot € 30.000.
  • Nadat gemachtigde op 6 februari 2023 namens belanghebbende een zienswijze had ingediend, heeft UHT haar voorgenomen beslissing aangepast en op 7 februari 2023 toegelicht in een reactie op de zienswijze.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende compensatie van € 20.740 toegekend voor het toeslagjaar 2006 en geen compensatie toegekend voor het jaar 2007.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 25 april 2023, ingekomen op 26 april 2023, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 15 april 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 19 september 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter dit advies is gevoegd.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 21 oktober 2024 een nadere schriftelijke reactie ingediend.
  • Belanghebbende heeft op 25 november 2024 gereageerd.
  • De Commissie bestaande uit [voorzitter] en [leden] heeft de zaak behandeld en het volgende advies uitgebracht.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De bezwaren

Allereerst meent belanghebbende dat het bestreden besluit, in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, onvoldoende is gemotiveerd. Nu het persoonlijk dossier van belanghebbende ontbreekt kan zij niet nagaan of de compensatieberekening op de juiste wijze tot stand is gekomen.

Daarnaast stelt belanghebbende dat, vanwege het ontbreken van stukken, geen sprake is van ‘equality of arms’.

In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende voorts aangevoerd dat de berekening van de door UHT aan belanghebbende toegekende rentevergoeding ontbreekt in het dossier.

Tijdens de hoorzitting is verder naar voren gekomen dat belanghebbende niet kan volgen op welke wijze het bedrag onder component f (verschil met laatst vastgestelde beschikking KOT) van de compensatieberekening is berekend. Tevens meent belanghebbende dat de vergoeding voor immateriële schade niet juist is vastgesteld.

In aanvulling op het bezwaarschrift heeft belanghebbende tijdens de hoorzitting gesteld recht te hebben op wettelijke rente over het forfaitaire bedrag van € 30.000 aangezien dat bedrag niet op 2 september 2021 is uitbetaald maar pas op 24 januari 2023.

Verder heeft belanghebbende gesteld dat zij de KOT niet zelf per 1 oktober 2007 heeft stopgezet. Er is daarom aldus belanghebbende, geen sprake geweest van een zogenoemde ‘reguliere wijziging’ van de KOT. Bovendien heeft B/T destijds maar een en niet tweemaal om informatie gevraagd. Tegen deze achtergrond meent belanghebbende, anders dan UHT, dat zij over het toeslagjaar 2007 wel in aanmerking komt voor compensatie wegens institutioneel vooringenomen handelen.

Ook heeft belanghebbende erop gewezen dat bij gegrondverklaring van haar bezwaar
niet alleen de hoogte van de compensatie dient te worden aangepast. Ook dient de
wettelijke rente alsdan te worden doorberekend tot de datum waarop UHT op bezwaar zal beslissen. Tevens dient de aanvullende vergoeding van 1 procent opnieuw te worden berekend. Tot slot heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een
proceskostenvergoeding.

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
het jaar 2006 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor het jaar 2007 af te wijzen. Het is, gelet op artikel 5.2 lid 2 van de
Wht, in de onderhavige bezwaarprocedure, niet de taak van de Commissie om te
adviseren over de vraag of aan belanghebbende wettelijke rente toekomt over de tijd
die is verstreken tussen het moment waarop aan belanghebbende de forfaitaire
vergoeding van €30.000 is toegekend en het moment dat dit bedrag is uitbetaald.

Equality of arms

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij
de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op
bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De schriftelijke reactie/beschouwing
met de bijbehorende producties, waaronder ook de “Overzichten (uit)betalingen en/of
verrekeningen toeslagen”, zijn aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben
gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten
grondslag liggen aan het bestreden besluit. Zij hebben hier ook op gereageerd.
De Commissie ziet in de stellingnames van belanghebbende en UHT geen aanleiding om aan te nemen dat in het beschikbaar gestelde dossier stukken zouden ontbreken die van enig belang zouden kunnen zijn geweest bij het door UHT genomen besluit. De
Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond.

Immateriële schadevergoeding

Ten aanzien van de aan belanghebbende toe te kennen immateriële schadevergoeding
(component n) ligt de vraag voor welke datum als startdatum van de berekening van
deze schadevergoeding dient te gelden. Belanghebbende meent dat dit 21 juni 2006 is
omdat de KOT van belanghebbende op die datum voor het eerst op vooringenomen
wijze zou zijn verlaagd. UHT heeft deze vergoeding berekend vanaf 21 mei 2008.

In haar aanvullende beschouwing heeft UHT te kennen gegeven dat zij op goede
gronden uit is gegaan van 21 mei 2008 als ingangsdatum van de periode waarover de
immateriële schadevergoeding moet worden berekend. Op die datum is de KOT over
2006 ten onrechte verlaagd en diende belanghebbende die gedeeltelijk terug te betalen. Er heeft volgens UHT wel een neerwaartse bijstelling van de KOT over 2006
plaatsgevonden op 21 juni 2006 maar die bijstelling was niet het gevolg van
vooringenomen handelen door B/T. Deze bijstelling was gebaseerd op door
belanghebbende verstrekte informatie. Belanghebbende betwist de conclusie die UHT
trekt uit deze nadere analyse. Zij is van mening dat de vraagbrieven voor haar
onvoldoende duidelijk zijn geweest wat betreft de aan te leveren gegevens over 2006.

De Commissie overweegt als volgt. Uit de in het geding gebrachte LIC-overzichten volgt dat belanghebbende in 2006 voor de eerste maal KOT heeft aangevraagd. Die is haar blijkens het LIC-overzicht bij beschikkingen van 28 juni 2006 en 26 maart 2007
toegekend (tweemaal een bedrag van € 11.152, in totaal € 22.304). Alle betalingen
hebben rechtstreeks aan de kinderopvanginstelling (hierna: KOI) plaatsgevonden. Dat
er op 21 juni 2006 een neerwaartse bijstelling van de KOT heeft plaatsgevonden, zoals
UHT stelt en is vermeld in het Informatie- en beoordelingsformulier, is niet aannemelijk nu de KOT eerst bij beschikking van 28 juni 2006 (voor het eerst) is toegekend en er na 28 juni 2006 in dat jaar vier betalingen aan de KOI hebben plaatsgevonden voor een totaalbedrag van € 11.152.
Uit het LIC-overzicht blijkt ook dat de eerste terugvorderingsbeschikking KOT 2006 ten bedrage van € 11.152 dateert van 9 juni 2008. Hoewel deze beschikking op 26 november 2008 is gecorrigeerd (er is toen € 11.555 toegekend waarvan € 11.152
is gecompenseerd met het terug te betalen bedrag), is belanghebbende in juni 2008
geconfronteerd met een onjuiste terugvorderingsbeschikking. De door UHT gehanteerde ingangsdatum van de periode waarover de immateriële schadevergoeding moet worden berekend acht de Commissie de juiste. Dat belanghebbende al eerder vraagbrieven heeft ontvangen dient te worden gezien als behorend bij het reguliere KOT toezichtproces. De Commissie adviseert UHT het bezwaar is op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

De onderbouwing van de compensatieberekening

Bij de schriftelijke reactie van UHT is de renteberekening overgelegd. Aan de hand van
deze berekening heeft UHT in haar schriftelijke reactie te kennen gegeven dat de rente
over de gemiste KOT voor het jaar 2006 (component o van de compensatieberekening) te hoog was vastgesteld. Omdat het hogere bedrag in het voordeel van belanghebbende is, wordt de eerdere berekening door UHT gehandhaafd. De Commissie adviseert UHT het bezwaar op het onderdeel van de hoogte van de rente ongegrond te verklaren.

Ten aanzien van de compensatieberekening heeft belanghebbende vragen gesteld over de totstandkoming van de hoogte van het bij component f vermelde bedrag van €
11.555. UHT heeft tweemaal (op de hoorzitting en in haar aanvullende beschouwing)
een andere toelichting gegeven op genoemd bedrag.

De Commissie overweegt als volgt. Het in de compensatieberekening opgenomen
bedrag onder f bedraagt het verschil tussen het bedrag bij punt b van de
compensatieberekening en de laatst vastgestelde beschikking KOT over het
desbetreffende toeslagjaar. Over 2006 is aan belanghebbende tweemaal een bedrag van € 11.152 toegekend en uitbetaald (aan de KOI). Ter zake van een van die toekenningen heeft op 9 juni 2008 een nihilstelling en terugvordering plaatsgevonden. Dat bedrag is onder component a in de compensatieberekening vermeld. Vervolgens is
belanghebbende op 26 november 2008 een bedrag van € 11.155 toegekend ter zake
van KOT 2006. Dat bedrag is verrekend met de terugbetalingsbeschikking van 9 juni
2008 en, volgens het LIC overzicht, met een “spoedvoorschot”. Naar het oordeel van de Commissie is het terug te betalen bedrag op goede gronden verminderd met het bedrag dat belanghebbende later alsnog is toegekend. Anders zou belanghebbende zijn gecompenseerd voor een bedrag dat zij alsnog heeft ontvangen. Voor zover
belanghebbende meent dat de compensatieberekening op dit onderdeel onjuist is, is
haar bezwaar dus ongegrond.

2007

Belanghebbende stelt dat zij de KOT in 2007 niet zelf heeft stopgezet. In aanvulling op het dossier heeft UHT bij haar schriftelijke reactie op het bezwaar van belanghebbende een productie gevoegd waaruit blijkt dat belanghebbende zelf via het portaal van de Belastingdienst / Toeslagen de KOT heeft stopgezet met ingang van 13 september 2007.

De Commissie overweegt hierover het volgende. Uit het LIC-overzicht blijkt dat in 2007 betalingen aan de KOI zijn gedaan tot en met augustus van dat jaar en dat er afboekingen hebben plaatsgevonden op het voor het hele jaar 2007 toegekende bedrag aan KOT voor zover die betrekking hadden op de periode na 14 september 2007. Deze betalingen en afboekingen volgden uit de door belanghebbende verstrekte gegevens. Er is dus geen sprake geweest van vooringenomen handelen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Voorzitter