Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12606

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 27 maart 2023 met UHT-DCHA

Ontvangst bezwaarschrift: 4 mei 2023

Hoorzitting: 19 december 2024

Overdracht advies aan UHT: 10 februari 2025

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren, het bestreden besluit op onderdelen te herroepen en belanghebbende een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] (hierna: gemachtigde) namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag van 27 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie toegekend.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 augustus 2021 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2009 tot en met 2015. In
    overleg met belanghebbende is dit verzoek gewijzigd naar de jaren 2009 tot en
    met 2012, omdat in de jaren 2013 tot en met 2015 geen kinderopvang heeft
    plaatsgevonden.
  • UHT heeft bij beschikkingen van 23 december 2021 en 9 augustus 2022 aan belanghebbende medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,- ingevolge de Catshuisregeling.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van belanghebbende op 8 maart 2023 aan UHT toegestuurd. CvW heeftgeadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij bestreden beschikking van 27 maart 2023 aan belanghebbende medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie voor de jaren 2009 tot en met 2012.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 4 mei 2023 tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 10 april 2024 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
  • Op 19 december 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • Op 10 januari 2025 heeft UHT een aanvullende schriftelijke beschouwing ingediend.
  • Op 15 januari 2025 heeft gemachtigde daarop gereageerd.
  • Op 4 februari 2025 heeft UHT aanvullende informatie aangeleverd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Verzoek afgifte persoonlijk dossier
Deze procedure gaat over het bezwaar van belanghebbende tegen het bestreden besluit. Het verzoek om afgifte van het persoonlijk dossier maakt geen deel uit van dit besluit zodat de Commissie alleen al om die reden niet over dit verzoek kan beslissen. Overigens heeft UHT tijdens de hoorzitting aangegeven dat het verzoek om het persoonlijke dossier te verstrekken in behandeling is.

Motivering van de beschikking

Belanghebbende stelt dat UHT onvoldoende helder en begrijpelijk aan belanghebbende kenbaar heeft gemaakt hoe de onderdelen van de compensatieberekening zijn opgebouwd.

De Commissie deelt het standpunt van UHT ten aanzien van de motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Voor zover UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking niet voldoende zou hebben toegelicht, impliceert dat niet dat van een gebrekkige motivering sprake is. De Commissie is van oordeel dat UHT de berekeningen bij het uitbrengen van de bestreden beschikking weliswaar niet voldoende heeft toegelicht, maar dat door middel van het indienen van de schriftelijke beschouwing, een uitgebreide uitleg met behulp van de overzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: LIC) en overige producties, de na de hoorzitting ingediende aanvullende beschouwing en aanvullende informatie het bestreden besluit voldoende is onderbouwd. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2009

Belanghebbende stelt dat de termijn waarbinnen een beslissing op bezwaar is genomen dermate lang is dat zij op basis daarvan in aanmerking moet komen voor compensatie. Hoewel de Commissie begrijpt dat deze termijn voor stress heeft gezorgd bij belanghebbende. Echter, de omstandigheid dat (pas) twee jaar na het indienen van het bezwaar een beslissing op bezwaar is genomen, maakt op zichzelf niet dat sprake is van een vooringenomen handelwijze of hardheid in de toepassing van het stelsel. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2010

Belanghebbende stelt dat 2,5 jaar na afloop van het toeslagjaar nog betalingen aan de kinderopvanginstelling (hierna: KOI) zijn verricht, terwijl zij zelf geen enkele betaling van de KOI heeft ontvangen. Volgens haar impliceert dit dat zij de KOI zelf heeft betaald én dat er daarnaast een vergoeding aan de KOI is uitgekeerd.

Uit de voorschotbeschikkingen van 5 december 2009 en 3 september 2010 blijkt dat de KOT rechtstreeks aan de KOI werd uitbetaald. In deze beschikkingen staat vermeld dat de KOT maandelijks werd overgemaakt naar rekeningnummers eindigend op [xx] en [xx] . Dit komt overeen met het LIC-overzicht, waaruit blijkt dat de KOT tot en met 17 maart 2010 is overgemaakt op het rekeningnummer eindigend op [xx] en daarna op het rekeningnummer eindigend op [xx] . Er is geen enkele aanwijzing dat de KOT aan belanghebbende zelf is overgemaakt of dat zij de kosten uit eigen middelen heeft moeten voldoen.

Wat betreft de opmerking van belanghebbende over de betalingen aan de KOI na afloop van het toeslagjaar, blijkt uit de definitieve beschikking KOT voor 2010 dat de KOT voor dat jaar was vastgesteld op € 23.737. Omdat de B/T in dat jaar – zoals ook blijkt uit het LIC-overzicht – een lager bedrag aan de KOI had uitbetaald, moest nog een nabetaling plaatsvinden. Ook hier blijkt niet uit dat de KOI meer KOT heeft ontvangen dan hetgeen was vastgesteld in de definitieve beschikking of dat belanghebbende de kosten uit eigen middelen heeft moeten voldoen. Gelet hierop adviseert de Commissie UHT het bezwaar ten aanzien van dit punt ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2011

Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat UHT onderzoek zou doen naar de betalingen van 15 maart 2022 ad € 5.526 en € 375, nagaan of deze datum klopt en een onderbouwing geven van deze bedragen. Voorts zou UHT nagaan of deze bedragen zijn uitbetaald aan belanghebbende en of deze bedragen ooit door belanghebbende weer terugbetaald moeten worden.

In de aanvullende schriftelijke beschouwing heeft UHT toegelicht dat de uitbetalingen KOT voor het jaar 2011 op 14 september 2011 zijn opgeschort/stopgezet. Dit is waarschijnlijk gebeurd in afwachting van een HOTHOR-beoordeling. Nadat de HOTHOR werd geaccepteerd, is dit niet goed verwerkt in de systemen van de B/T. Op 15 november 2011 is de nog niet uitbetaalde KOT op een aparte verschillenrekening opgenomen en deze bedragen zijn tot 2022 op die rekening blijven staan. Volgens UHT is dat dan ook de reden dat de betalingen van deze bedragen pas in 2022 in gang zijn gezet. UHT is van mening dat hierdoor sprake is van vooringenomen handelen en belanghebbende alsnog gecompenseerd dient te worden voor het jaar 2011. De Commissie acht het bezwaar op dit specifieke punt gegrond. Daarom adviseert de Commissie UHT om de bestreden beschikking te herroepen en bij beslissing op bezwaar aan belanghebbende over het jaar 2011 compensatie wegens vooringenomenheid toe te kennen.

Toeslagjaar 2012

Volgens belanghebbende is niet vast te stellen door wie de betalingen uit het LIC-overzicht zijn gedaan. UHT heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat vlak voor de hoorzitting informatie is ontvangen van het LIC en dat uit deze informatie blijkt dat aanvankelijk een bedrag van bijna € 10.000 aan de KOI is overgemaakt, en dat de KOI op 5 juni 2012 weer een bedrag van € 5.000 aan de B/T heeft terugbetaald. Volgens UHT zijn de resterende bedragen boekhoudkundig afgeboekt, en is geen vordering ontstaan. De Commissie onderschrijft dit standpunt van UHT en adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

FSV-lijst, O/GS en discriminatie

Belanghebbende stelt dat de conclusie dat zij niet op de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) lijst heeft gestaan, dat er geen O/GS-kwalificatie is geweest en dat er geen sprake is geweest van discriminatie niet wordt onderbouwd met stukken. Voorts stelt belanghebbende dat ten aanzien van de beoordeling van discriminatie een duidelijke uiteenzetting of toetsing ontbreekt waaruit blijkt op welke gronden de conclusie dat er géén sprake is van discriminatie, is gebaseerd.

FSV-lijst

De Commissie merkt op dat UHT tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat belanghebbende niet voorkomt op de FSV-lijst. Het FSV-systeem is een afgesloten systeem dat niet meer wordt gebruikt en daarom uitsluitend kan worden geraadpleegd door medewerkers met een speciale bevoegdheid. Op 4 februari 2024 is per e-mail, samen met een kopie Dagboek FSV, aangegeven dat belanghebbende niet voorkomt op de FSV-lijst. De Commissie overweegt dat UHT mag uitgaan van de juistheid van deze raadpleging.

O/GS

Zowel tijdens de hoorzitting als in de aanvullende schriftelijke beschouwing heeft UHT toegelicht dat geen sprake is geweest van een O/GS-kwalificatie en dat bovendien geen stuk is aangetroffen waarin een dergelijk verzoek is neergelegd. Ook uit andere omstandigheden is deze stelling niet aannemelijk geworden. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Discriminatie

Van aanwijzingen dat in het geval van belanghebbende sprake is geweest van discriminatie, is de Commissie uit de ter beschikking staande stukken, de tijdens de hoorzitting gebleken feiten en omstandigheden en uit de aanvullende schriftelijke beschouwing van UHT, onvoldoende gebleken.

Doorverwijzing naar de Commissie Werkelijke Schade

Belanghebbende stelt dat zij meer schade heeft geleden dan het in de definitieve compensatiebeschikking toegekende bedrag. Daarover merkt de Commissie op dat de Wht in beginsel een forfaitaire compensatie toekent aan gedupeerde ouders. Wanneer een belanghebbende meer schade heeft geleden dan forfaitair wordt gecompenseerd, kan deze uit hoofde van artikel 2.1 lid 3 Wht aanvullende compensatie krijgen voor die werkelijke schade. Belanghebbende dient daartoe een verzoek tot vergoeding van die werkelijke schade in te dienen, dat door UHT voor advies wordt voorgelegd aan de Commissie Werkelijke Schade.

Proceskostenvergoeding

Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een proceskostenvergoeding conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Aangezien het bezwaar naar het oordeel van de Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie belanghebbende proceskosten toe te kennen.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en om:

  • een proceskostenvergoeding toe te kennen.
  • over het toeslagjaar 2011 compensatie wegens vooringenomenheid toe te kennen;

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter