Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12533

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 3 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I

Hoorzitting: 4 juli 2024 om 10:00 uur

Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaarschrift deels gegrond te verklaren, het bestreden besluit op
onderdelen te herroepen en belanghebbende een proceskostenvergoeding toe
te kennen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 3 maart 2022 met kenmerk UHT-DC I.
Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) is aan belanghebbende bij beschikking met kenmerk UHT-DC I over de toeslagjaren 2009 en 2010 een definitief compensatiebedrag van € 99.080 toegekend.

Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het bepaalde in de artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschik.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 20 december 2019 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2010. In overleg met
    belanghebbende is dit verzoek uitgebreid naar de jaren 2009 en 2010.
  • Bij brief van 23 juni 2021 (met kenmerk UHT-B DMB2) is aan belanghebbende
    medegedeeld dat zij op basis van de eerste toets in aanmerking komt voor de
    Catshuisregeling en dat € 30.000 aan haar zal worden uitgekeerd, alsmede dat de
    herbeoordeling nog niet helemaal klaar is.
  • Bij brief van 24 december 2021 (met kenmerk UHT-VC I) is aan belanghebbende
    over de toeslagjaren 2009 en 2010 een voorlopige compensatie van € 98.106
    toegekend.
  • Bij beschikking van 3 maart 2022 (met kenmerk UHT-DC I) is aan
    belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en 2010 een definitieve compensatie
    van € 99.080 toegekend. Omdat belanghebbende al een bedrag van € 98.106 had
    ontvangen, heeft er nog een nabetaling van € 974 plaatsgevonden.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 9 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen de
    beschikking van 3 maart 2022. Op 17 maart 2023 heeft UHT een
    ontvangstbevestiging hiervan gestuurd.
  • Bij e-mail van 4 september 2023 heeft UHT kenbaar gemaakt dat de rechtbank op
    28 augustus 2023 het door of namens belanghebbende ingestelde beroep wegens
    het niet tijdig beslissen op bezwaar in behandeling heeft genomen.
  • Op 18 oktober 2023 heeft UHT schriftelijk gereageerd op het bezwaar van
    belanghebbende.
  • Op 4 juli 2024 is het bezwaar op een hoorzitting behandeld.
  • Op 22 juli 2024 heeft UHT een aanvullende schriftelijke beschouwing ingediend.
  • Op 25 juli 2024 heeft gemachtigde gereageerd.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Compleetheid dossier en motivering besluit
Belanghebbende stelt dat onderliggende stukken die ten grondslag liggen aan de
bestreden beschikking van 3 maart 2022 ontbreken. Derhalve is de bestreden
beschikking onvoldoende gemotiveerd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die UHT tot haar beschikking had. De gegevens zijn afkomstig van onder meer de
voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen, RKT-bestanden en SAS- en LICoverzichten.

De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door
middel van het indienen van een schriftelijke reactie en de bijbehorende producties
voldoende zijn onderbouwd.

Namens belanghebbende zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd
die tot een andere zienswijze nopen. De Commissie stelt vast dat belanghebbende
inmiddels beschikt over de schriftelijke reactie van UHT en de bijbehorende stukken, die op 14 november 2023 aan gemachtigde zijn verzonden. Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende genoegzaam inzicht verkrijgen in de
totstandkoming van de bestreden beschikkingen. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Artikel 6 EVRM, recht op een eerlijk proces
Belanghebbende voert aan dat geen sprake is van ‘equality of arms’, zoals opgenomen in artikel 6 van het EVRM, omdat zij niet de beschikking heeft over haar volledige dossier. De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van artikel 7:13 Awb. Voor de procedure bij de Commissie gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier op 14 november 2023 ontvangen en zij heeft de gelegenheid gekregen, en daarvan gebruik gemaakt om haar standpunt uiteen te zetten. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Immateriële schadevergoeding
Belanghebbende betwist dat bij de vaststelling van de vergoeding van de immateriële
schade van de juiste startdatum is uitgegaan.

De Commissie overweegt dat op grond van artikel 2.3, lid 4, Wht de forfaitaire
vergoeding voor immateriële schade moet worden berekend vanaf de datum van een
eerste beschikking tot het verminderen of niet toekennen van KOT of het beëindigen van voorschotverlening voor KOT die een direct gevolg is van (onder meer) institutionele vooringenomenheid. UHT hanteert echter veelal een voor belanghebbenden begunstigend beleid, dat voor de berekening van de vergoeding voor immateriële schade wordt uitgegaan van de datum van de eerste vooringenomen handeling door de B/T. Uit productie 18 blijkt dat op 27 augustus 2010 de eerste administratieve aantekening was die heeft geleid tot de stopzetting van de KOT op 20 april 2011. Naar de Commissie is gebleken wordt dit beleid ook in het geval van belanghebbende gevolgd en is een juiste startdatum gehanteerd.

Wat betreft de einddatum, beroept belanghebbende zich op het, op zichzelf juiste,
standpunt dat deze datum moet verschuiven naar 3 maart 2022, de datum van de
bestreden beschikking Dit leidt echter niet tot het resultaat dat een hogere vergoeding
voor immateriële schade moet worden toegekend, omdat het aantal halve jaren waarover de vergoeding is berekend niet wijzigt. In het aangevoerde bezwaar op dit punt ziet de Commissie dan ook geen aanleiding om UHT daarom te adviseren de bestreden beschikking te herroepen en de einddatum van de periode waarover de vergoeding voor immateriële schade wordt berekend te laten doorlopen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar.

Verouderde berekening
Volgens belanghebbende werkt UHT bij de vaststelling van de hoogte van de
compensatie met meerdere berekeningsmethoden. Volgens de tegenwoordig
gehanteerde berekeningsmethode dient component c “in rekening gebrachte rente die u7 moest betalen” meegenomen te worden, hetgeen leidt tot een hoger compensatiebedrag.

In de schriftelijke beschouwing heeft UHT uitgelegd dat in de nieuwe
berekeningsmethode extra componenten (c, d en e) zijn toegevoegd. UHT heeft ervoor
gekozen om de oude component c “het bedrag dat u eerder moest terugbetalen of niet
hebt gekregen” te splitsen in de hierboven genoemde componenten. Bij component c
werd ook eventuele (heffings)rente meegerekend die door belanghebbende betaald is.
De Commissie kan UHT volgen in haar stelling dat belanghebbende over de toeslagjaren 2009 en 2010 geen (heffings)rente in rekening is gebracht en dat in de
compensatieberekening ter zake niets hoeft te worden toegevoegd. Uit het LIC-overzicht voor 2009 blijkt dat het terug te betalen bedrag van € 22.506 hetzelfde is als het bedrag uit de voorschotbeschikking van 14 september 2010. Voor 2010 geldt hetzelfde: uit het LIC-overzicht voor 2010 blijkt dat het te betalen bedrag van € 27.831 overeenkomt met het bedrag uit de voorschotbeschikking van 31 augustus 2010. De Commissie acht het bezwaar op dit punt ongegrond.

Rentevergoeding over gemiste kinderopvangtoeslag (component m)
UHT heeft in haar aanvullende schriftelijke beschouwing verklaard dat de
rentevergoeding voor de gemiste KOT over de toeslagjaren 2009 en 2010 onjuist is
berekend. UHT is namelijk uitgegaan van een onjuiste einddatum. UHT heeft na een
herberekening vastgesteld dat aanpassing van de rentevergoeding voor gemiste KOT in het voordeel van belanghebbende uitvalt. In de beslissing op bezwaar zal UHT daarom deze renteberekening aanpassen.

De Commissie ziet in hetgeen in geding is gebracht geen aanleiding voor een andere
conclusie en adviseert UHT de compensatieberekening overeenkomstig het gestelde in de schriftelijke reactie aan te passen. Het bezwaar is op dit onderdeel gegrond.
Daar het bezwaar gezien het voorgaande deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT, zoals ook door UHT wordt aangegeven in de schriftelijke reactie, om de vergoeding voor immateriële schade (component l) te berekenen tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en ook om de aanvullende vergoeding van 1 procent (component n) aan te passen.

Wettelijke rente
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op wettelijke rente, nu het forfaitaire bedrag van € 30.000 te laat is uitbetaald. Zij verwijst hierbij naar artikel 6:9 lid 3 Wht, waarin is
bepaald dat betaling van het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7 lid 1 Wht, plaats
vindt door de Dienst Toeslagen binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht.

De Commissie overweegt als volgt. De bezwaargrond van belanghebbende ziet op de
forfaitaire vergoeding op grond van artikel 2.7 Wht. Uit de Instellingsregeling
Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen blijkt dat de Commissie tot taak heeft het adviseren van UHT over de bezwaren tegen beschikkingen die gegeven zijn op grond van de artikelen 2.1, 2.4 tot en met 2.6 en 2.9 lid 1 Wht. De Commissie is derhalve niet bevoegd te adviseren over bezwaren op grond van artikel 2.7 Wht.

Herbeoordeling
Belanghebbende vraagt zich af waarom de toeslagjaren 2005 tot en met 2008 en 2011
tot en met 2013 niet zijn meegenomen in de herbeoordeling. In haar ogen had dit
moeten gebeuren, omdat zij om een herbeoordeling van alle jaren heeft gevraagd.
De Commissie stelt vast dat het verzoek om herbeoordeling van belanghebbende alleen zag op het toeslagjaar 2010. De Persoonlijk Zaaksbehandelaar heeft het verzoek
vervolgens na een gesprek met belanghebbende uitgebreid met het toeslagjaar 2009. In dat licht kan niet worden geconcludeerd dat UHT nagelaten heeft de toeslagjaren 2006 tot en met 2008 en 2011 tot en met 2013 in de herbeoordeling te betrekken en dat om die reden de bestreden beschikking moet worden herroepen. Nu het oorspronkelijke verzoek en de bestreden beschikking de omvang van de onderhavige bezwaarprocedure bepalen, ziet de Commissie geen mogelijkheid om de ontbrekende toeslagjaren (alsnog) in haar advisering te betrekken. De Commissie heeft goede nota genomen van de ter zitting (uit coulance) gedane toezegging van UHT om deze toeslagjaren, vanwege de bijzondere omstandigheden, voor te leggen aan de eerder genoemde PZB om dit als aanvullend verzoek in een herbeoordeling mee te nemen. Nu deze werkwijze, in de opvatting van UHT, kennelijk geen beperking van rechtsmiddelen voor belanghebbende met zich meebrengt, houdt de Commissie onderhavige bezwaarprocedure niet aan.

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I naar het oordeel van de
Commissie deels gegrond is, adviseert de Commissie om het verzoek om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen.

Conclusie

Gelet het vorenstaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar deels gegrond te
verklaren en het bestreden besluit te herroepen en:

  • de vergoeding van de rente voor gemiste KOT (component m) voor de
    toeslagjaren 2009 en 2010 opnieuw te berekenen, de vergoeding voor immateriële
    schade te berekenen (component l) tot aan de datum van de beslissing op bezwaar en in het verlengde daarvan de aanvullende vergoeding van 1 procent van het subtotaal van het compensatiebedrag (component n) aan te passen;
  • een proceskostenvergoeding toe te kennen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter