BAC 2023-12484
Publicatiedatum 26-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 7 februari 2023 (UHT-DCHA en UHT-O OGS B)
Hoorzitting: 27 november 2024
Overdracht advies aan UHT: 10 december 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om het
bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
De door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) geen compensatie op grond van vooringenomen handelen of hardheid toegekend voor de jaren 2006 tot en met 2012, 2014 en 2015. Voor de terugvordering van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over toeslagjaar 2012 is aan belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming toegekend voor een bedrag van € 4.350,-. Het totaal aan toegekende compensatie bedraagt € 30.000,-, met toepassing van artikel 2.7 Wht.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 31 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
KOT. UHT heeft de jaren 2006 tot en met 2012, 2014 en 2015 betrokken in de
herbeoordeling. - UHT heeft bij beschikking van 4 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat
zij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 12 januari 2023 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat gedurende de betrokken jaren geen sprake is geweest van
institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCHA aan
belanghebbende geen compensatie toegekend voor de jaren 2006 tot en met
2012, 2014 en 2015. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-O OGS B aan
belanghebbende een O/GS-tegemoetkoming toegekend voor een bedrag van
€ 4.350,- voor het jaar 2012. Deze beschikking heeft niet tot een nabetaling
geleid, omdat de tegemoetkoming lager is dan het al uitgekeerde bedrag van
€ 30.000,-. - Gemachtigde heeft bij brieven van 6 maart 2023, ingekomen op dezelfde datum,
tegen deze beschikkingen een bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft op 7 mei 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
- Op 25 november 2024 heeft gemachtigde aanvullende stukken ingediend.
- Op 27 november 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Ter zitting heeft
gemachtigde een aanvullend stuk ingestuurd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie af te wijzen voor de jaren 2006 tot en met 2012, 2014 en 2015. De Commissie zal niet
adviseren over de berekening van de O/GS-tegemoetkoming voor 2012, omdat uit de
verklaring van gemachtigde ter zitting volgt dat deze niet meer in geschil is.
Onzorgvuldige besluitvorming wegens niet betrekken ouderverhaal
Belanghebbende stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het
zorgvuldigheidsbeginsel. Zij voert daarbij aan dat UHT ten onrechte haar persoonlijke
verhaal niet heeft betrokken bij de herbeoordeling.
De Commissie stelt vast dat belanghebbende via haar gemachtigde meermaals in de
gelegenheid is gesteld om het ouderverhaal aan te leveren. UHT heeft daarbij een
uiterste aanleverdatum gesteld, ook in verband met het door belanghebbende ingestelde beroep ‘niet tijdig beslissen’. Het ouderverhaal is niet aangeleverd voor deze uiterste aanleverdatum. Belanghebbende heeft echter in het kader van de bezwaarprocedure alsnog haar ouderverhaal ingestuurd. Ook heeft zij via haar gemachtigde de gelegenheid gekregen en benut om haar bezwaren toe te lichten en te onderbouwen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Equality of arms en volledigheid dossier
Belanghebbende voert aan dat UHT heeft verzuimd stukken over te leggen, die voor de beoordeling van het bezwaar relevant zijn. Het inzagerecht en de equality of arms
zouden hiermee geschonden zijn.
De Commissie overweegt met betrekking tot deze procedurele bezwaren als volgt.
Ingevolge artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 5.2 lid 3 en 4 Wht
(voorheen artikel 49e lid 3 en 4 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) heeft
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken (hierna: het inzagerecht). Bij haar
beschouwing heeft UHT een uitgebreid dossier overgelegd, waarin onder meer de door belanghebbende verlangde LIC-overzichten en het Informatie- en beoordelingsformulier zijn opgenomen. Het komt de Commissie voor dat belanghebbende hiermee kan beschikken over de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het is niet aannemelijk dat belanghebbende in haar rechtspositie is geschaad door het niet overleggen van stukken. De Commissie is gezien het voorgaande van opvatting dat het inzagerecht en de equality of arms in deze bezwaarprocedure niet zijn geschonden.
De afwijzing van compensatie voor toeslagjaar 2007
UHT heeft zich in haar beschouwing op het nadere standpunt gesteld dat ten aanzien van toeslagjaar 2007 sprake is geweest van vooringenomen handelen. Volgens UHT heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) ten onrechte nagelaten om uitvraag te doen bij belanghebbende, alvorens B/T met de beschikking van 21 april 2007, de KOT per 1 april 2007 stopzette. UHT neemt echter op basis van de jaaropgave aan dat er geen sprake was van opvang in de periode april tot en met december 2007, en kent om die reden geen compensatie toe aan belanghebbende.
De Commissie overweegt dat tussen partijen vaststaat dat B/T vooringenomen heeft
gehandeld wegens de beschikking van 21 april 2007. Een andere voorwaarde voor
toekenning van compensatie is dat de aanvrager van KOT schade heeft geleden door het vooringenomen handelen dan wel door de hardheid van het stelsel (artikel 2.1 lid 1 Wht). Wanneer een verlaging van de KOT, ondanks het vooringenomen handelen, terecht is geweest omdat er geen opvang tegenover stond, kan niet zonder meer worden aangenomen dat belanghebbende hierdoor schade heeft ondervonden.
In de situatie van belanghebbende meent de Commissie dat UHT op grond van het
antwoordformulier van belanghebbende (ondertekend op 8 december 2008), de daarbij overlegde jaaropgave van 2007 en bij gebrek aan andersluidende gegevens mag aannemen dat er in de periode april tot en met december geen opvang heeft
plaatsgevonden. Belanghebbende heeft in bezwaar geen informatie of gegevens
overgelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel. De Commissie ziet daarom geen aanleiding UHT te adviseren om compensatie toe te kennen voor toeslagjaar 2007.
De afwijzing van compensatie voor toeslagjaren 2009 en 2012
Belanghebbende stelt dat zij zelf nooit digitale wijzigingen of stopzettingen heeft
doorgevoerd. Zij was digitaal niet vaardig en werkte daarom altijd met fysieke
formulieren. In het bijzonder betwist zij dat zij voor de jaren 2009 en 2012 op
elektronische wijze een stopzetting heeft doorgegeven.
UHT stelt zich op het standpunt dat uit een XML-bestand (productie 78) volgt dat
belanghebbende de KOT per 27 augustus 2009 stopzette. Uit een ander XML-bestand
volgt dat belanghebbende per 28 augustus 2009 een nieuwe KOT aanvraag deed. Dat de KOT door of namens belanghebbende per 1 januari 2012 werd
stopgezet, volgt volgens UHT uit het TVS-systeem.
De Commissie is van opvatting dat het aannemelijk is dat de wijzigingen, zoals deze zijn opgenomen in de genoemde producties, door of namens belanghebbende zijn
doorgegeven. Over het XML-bestand dat gemachtigde ter vergelijking heeft ingestuurd, merkt de Commissie op dat het gaat om een melding die in 2014 is binnengekomen, terwijl de XML-bestanden die UHT aanvoert dateren uit 2009.
B/T heeft niet vooringenomen gehandeld door zonder (extra) navraag bij
belanghebbende uit te gaan van de juistheid van deze meldingen en de KOT per de
gewenste data stop te zetten. Hiermee was sprake van reguliere wijzigingen van de KOT, die conform de wet zijn uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidscompensatie. De Commissie ziet in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor een ander oordeel. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het niet toepassen van de beslagvrije voet
Belanghebbende stelt met betrekking tot de afwijzing van compensatie over de jaren
2006 tot en met 2012, 2014 en 2015 dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) bij
de terugvordering van de KOT geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet.
Volgens belanghebbende komt zij daarom in aanmerking voor compensatie op grond van hardheid van het stelsel.
De Commissie overweegt dat de verrekeningen die hebben plaatsgevonden onderdeel
waren van de uitvoering die over de betreffende jaren aan de KOT is gegeven. Het
verrekenen van terechte terugvorderingen levert geen compensatie op grond van
hardheid op. Uit de wetsgeschiedenis van de Wht en systematiek van de
compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad. De situatie van verrekening wordt niet expliciet door de wetgever genoemd. Bij de bepaling van de hoogte van de compensatie in de artikelen 2.2 en 2.3 Wht wordt aangesloten bij het bedrag van de weigering, terugvordering of stopzetting van KOT die een direct gevolg is van onder andere hardheid. De verrekening van een op zichzelf terechte terugvordering of stopzetting valt daar niet onder. Dat is verder ook met zoveel woorden terug te lezen in de memorie van toelichting. Daarin staat: Bij gedupeerden door een onterechte O/GS-kwalificatie waren de terugvorderingen op zichzelf niet onterecht, dus deze worden niet gecompenseerd. Wel krijgen de ouders een* financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen (Kamerstukken II 2021–2022, 36 151, nr. 3, p. 14). Daar komt bij dat in de wetsgeschiedenis, namelijk in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt opgemerkt dat de reikwijdte van de hardheidsregeling bewust enigszins beperkt is gehouden en dat eventuele uitbreidingen een nieuwe bewuste afweging van de wetgever vergen (Kamerstukken II 2021-2022, 36 151, nr. 7, p. 14).
Aan de bezwaargrond dat de B/T bij de verrekeningen geen rekening heeft gehouden
met de beslagvrije voet, komt de Commissie gelet op wat hiervoor is overwogen niet
meer toe. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.
Ten aanzien van toeslagjaar 2012 merkt de Commissie daarnaast nog het volgende op.
Als belanghebbende stelt dat zij wegens de verrekeningen bij de terugvordering over het jaar 2012 meer schade heeft geleden dan reeds is vergoed met de O/GS tegemoetkoming die haar is toegekend voor dit jaar, kan zij op grond van het bepaalde
in artikel 2.6, lid 3, Wht een verzoek om een aanvullende tegemoetkoming indienen bij
de Commissie Werkelijke Schade.
Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert de primaire besluiten te herroepen, is er geen aanleiding een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter