Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12435

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 9 februari 2022 (UHT-CHU GR), 28 december 2022 (UHT-DCHA)
en 13 maart 2023 (UHT-DCHA)

Hoorzitting: 28 juni 2024 om 10.00 uur

Overdracht advies aan UHT: 3 december 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om de bezwaren ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Bezwaarschrift 1
Het door gemachtigde namens belanghebbende op 28 maart 2022 ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT) genomen beschikking d.d. 9 februari 2022 met kenmerk UHT CHR GU waarin haar is meegedeeld dat zij geen recht heeft op betaling van € 30.000 na een eerste toets.

Bezwaarschrift 2
Het door gemachtigde namens belanghebbende op 31 januari 2023 ingediende
bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikking van 28 december
2022 met kenmerk UHT-DCHA, waarin haar wordt meegedeeld dat zij niet in
aanmerking komt voor een herstelregeling. Op grond van artikel 6:19 lid 1 Awb heeft
het bezwaar van rechtswege mede betrekking op de beschikking met kenmerk UHTDCHA d.d. 13 maart 2023.

Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking
getreden (Stb. 2022, 433). Op grond van artikelen 8.6 en 9.2 Wht moeten beschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wht, vanaf dat tijdstip geacht worden te zijn genomen op grond van afdeling 2.1 en verder van de Wht. Gelet op het voorgaande moet de bestreden beschikking van 9 februari 2022 geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 26 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • In overleg met belanghebbende heeft herbeoordeling plaatsgevonden van de
    jaren 2012, 2013, 2016, 2017, 2018 en 2019.
  • Bij beschikking van 9 februari 2022 met kenmerk UHT-CHR GU is aan
    belanghebbende meegedeeld dat UHT nu nog geen reden ziet haar € 30.000,- uit
    te betalen.
  • Bij brief van 21 maart 2022, ontvangen op 28 maart 2022, heeft gemachtigde
    namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • Bij beschikking van 28 december 2022 met kenmerk UHT-DCHA heeft UHT aan
    belanghebbende meegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond
    van een herstelregeling over de jaren 2012, 2016, 2017, 2018 en 2019.
  • Bij brief van 26 januari 2023, ontvangen op 31 januari 2023, heeft gemachtigde
    namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.
  • Bij brief van 8 maart 2023 heeft gemachtigde nadere stukken ingediend.
  • Bij beschikking van 13 maart 2023 met kenmerk UHT-DCHA heeft UHT aan
    belanghebbende meegedeeld dat zij na een nieuwe herbeoordeling geen recht
    heeft op een uitkering op grond van een herstelregeling over de jaren 2012,
    2013, 2016, 2017, 2018 en 2019.
  • UHT heeft op 14 december 2023 een schriftelijke reactie ingediend op beide
    bezwaarschriften.
  • Op 28 juni 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
  • Na de hoorzitting hebben partijen de gelegenheid gehad hun standpunten nader
    uiteen te zetten. Van die gelegenheid hebben partijen gebruikgemaakt.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissingen om geen (voorlopige) compensatie of tegemoetkoming
aan belanghebbende toe te kennen.

De bezwaren tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCHA (integrale beoordeling)

Volledigheid dossier t.a.v. telefoonnotities
Belanghebbende heeft gesteld dat zij in de onderhavige jaren telefonisch contact heeft
gehad met B/T. Van die contacten zijn echter geen vastleggingen overgelegd. UHT heeft gesteld dat zij naar eventuele vastleggingen heeft gezocht, maar die niet heeft
aangetroffen. Zij kan daarmee niet vaststellen of belanghebbende telefonisch contact heeft gehad. De Commissie ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om een schending van artikel 7:4, lid 2, Awb aan te nemen. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.

Toeslagjaar 2012
Niet is in geschil dat belanghebbende in 2012 een aanvraag voor KOT heeft gedaan. Er is over dat jaar echter geen KOT toegekend. UHT stelt zich op het standpunt dat dit het
gevolg is van een stopzetting van KOT die belanghebbende vrij snel na de aanvraag zou hebben doorgegeven. Van vooringenomenheid of hardheid is dan geen sprake.
Belanghebbende betwist dat zij de aanvraag zelf zou hebben stopgezet. Zo wijst zij erop dat zij in 2012 daadwerkelijk geregistreerde kinderopvang afnam.

De Commissie merkt op dat zij naar aanleiding van het verweer van belanghebbende een nadere uitvraag bij UHT heeft gedaan. Ervan uitgaande dat geregistreerde kinderopvang werd afgenomen, valt immers op voorhand geen logische reden voor de stopzetting van de aanvraag door belanghebbende te bedenken. UHT heeft vervolgens aan de hand van xml-bestanden toegelicht hoe zij heeft vastgesteld dat de KOT met de DigiD-inloggegevens van belanghebbende is aangevraagd en stopgezet. De Commissie heeft geen reden om aan die toelichting te twijfelen. Hoewel daarmee nog geen antwoord is gegeven op de vraag waarom de aanvraag door of namens belanghebbende werd stopgezet, kan naar het oordeel van de Commissie bij deze stand van zaken niet worden geconcludeerd dat de stopzetting het gevolg is geweest van vooringenomen handelen of een te harde opstelling door B/T. Het bezwaar is op dit punt ongegrond.

Toeslagjaren 2013, 2018 en 2019
Belanghebbenden heeft zich ook ten aanzien van de jaren 2013, 2018 en 2019 op het
standpunt gesteld dat recht bestaat op compensatie. UHT heeft dit betwist, aangezien geen KOT zou zijn aangevraagd. De Commissie merkt op dat ingevolge artikel 2.1, lid 1, Wht alleen compensatie wordt toegekend aan de aanvrager van KOT. In dit geval is echter niet aannemelijk geworden dat belanghebbende over deze jaren KOT heeft aangevraagd. Zij voldoet daarmee niet aan de zojuist genoemde voorwaarde. De Commissie acht het bezwaar op dit punt dan ook ongegrond.

Toeslagjaren 2016 en 2017
In de toeslagjaren 2016 en 2017 heeft ten slotte een aantal keren een aanpassing van de KOT plaatsgevonden. Op basis van de gegevens uit het dossier en de door UHT gegeven toelichting is aannemelijk dat deze aanpassingen het gevolg zijn van reguliere wijzigingen op basis van door belanghebbende doorgegeven informatie. De Commissie heeft geen reden om aan te nemen dat bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren 2016 en 2017 sprake is geweest van vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. Nu de aanpassingen niet hebben geleid tot een terugvordering of een vermindering van tenminste € 1.500,-, kan belanghebbende bovendien reeds vanwege het bepaalde in artikel 2.1, lid 4, Wht geen aanspraak maken op compensatie wegens hardheid van het stelsel.

Conclusie ten aanzien van de bezwaren tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCHA
De bezwaren tegen de afwijzende beslissing na integrale beoordeling slagen niet. De
bestreden beschikking, zoals die luidt na herziening, kan in stand blijven.

Het bezwaar tegen de beschikking met kenmerk UHT CHR GU
Nu de Commissie meent dat UHT in het kader van de integrale beoordeling heeft kunnen concluderen dat geen sprake is geweest van vooringenomenheid of hardheid, is de conclusie reeds daarom dat UHT ook in het kader van de eerste toets zo heeft kunnen beoordelen. De bestreden beschikking kan in stand blijven.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om de bezwaarschriften ongegrond te
verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter