Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12346

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 13 december 2022 met kenmerk UHT-DCH
29 december 2022 met kenmerk UHT-O OGSB

Ontvangst bezwaarschrift: 28 februari 2023

Hoorzitting: 21 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 3 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (hierna: de
Commissie) adviseert UHT om de beschikkingen van 13 december 2022 met
kenmerk UHT-DCH en van 29 december 2022 met kenmerk UHT-O OGSB te
herroepen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 13 december 2022 met kenmerk UHT-DCH en van 29 december 2022 met kenmerk UHT-O OGSB.

In haar beschikking met kenmerk UHT-DCH heeft UHT compensatie toegekend voor het jaar 2008. Het verzoek om compensatie is afgewezen voor het jaar 2009. In haar
beschikking met kenmerk UHT-O OGSB heeft UHT een tegemoetkoming op grond van
O/ GS toegekend voor het jaar 2009. Deze beschikkingen worden hierna samen
aangeduid als ‘de bestreden beschikkingen’.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: ‘KOT’).
  • Bij advies van 27 juni 2022 heeft de Commissie van Wijzen geadviseerd dat
    jegens belanghebbende voor het jaar 2009 geen sprake is van institutioneel
    vooringenomen handelen of hardheid.
  • Bij beschikking van 13 december 2022 heeft UHT een compensatiebedrag van
    totaal € 21.950,- aan belanghebbende toegekend. Dit bedrag is aangevuld tot
    € 30.000,-.
  • Bij beschikking van 29 december 2022 met kenmerk UHT-O OGSB heeft UHT een
    tegemoetkoming van totaal € 1.540,- aan belanghebbende toegekend
  • Bij brief d.d. 28 februari 2023 heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend
    tegen de bestreden beschikkingen.
  • Bij brief d.d. 18 juni 2024 heeft belanghebbende aanvullende gronden ingediend.
  • UHT heeft op 14 maart 2024 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren
    van belanghebbende.
  • Op 21 augustus 2024 heeft de Commissie een hoorzitting gehouden in
    aanwezigheid van partijen.
  • Op 6 september 2024 heeft UHT een aanvullende beschouwing overgelegd.
  • Bij e-mail van 19 september 2024 heeft belanghebbende aangegeven dat hij geen
    opmerkingen heeft naar aanleiding van de aanvullende beschouwing van UHT.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Compensatie 2008
Belanghebbende stelt dat hij aanspraak heeft op een hogere compensatie voor
vergoeding van juridische hulp (component m van de compensatieberekening) omdat in hoger beroep ook een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. UHT heeft op de hoorzitting aangegeven dat dit standpunt van belanghebbende juist is en zegt toe voor deze component een extra procespunt toe te kennen. Het totaal aantal procespunten komt daarmee uit op vier.

Volgens belanghebbende heeft UHT een verkeerde startdatum gehanteerd voor de
periode van vergoeding van immateriële schade (component n van de
compensatieberekening). UHT heeft in haar aanvullende beschouwing aangegeven dat de immateriële schade berekend had moeten worden per startdatum 2 december 2008. Op deze datum heeft B/T namelijk in een notitie vermeld dat de KOT op nihil beschikt dient te worden in verband met fraude-onderzoek (productie 4, E. Tijdlijn/ Toeslagjaar 2008). Hierna is de KOT op nihil beschikt op 24 september 2009.

De startdatum voor de periode van berekening van de vergoeding van immateriële
schade wijzigt in dit verband en is 2 december 2008.

Belanghebbende voert tenslotte aan dat component o (rentevergoeding gemiste KOT)
onjuist en in zijn nadeel is vastgesteld. UHT deelt dit standpunt. UHT heeft aangegeven
dat zij component o in haar beslissing op bezwaar ten gunste van belanghebbende zal
wijzigen. Het bedrag van deze component wordt berekend vanaf 1 juli 2009 en wordt
vastgesteld op € 2.876,-. De Commissie adviseert UHT om de hierop betrekking
hebbende berekening -die ontbreekt- te verstrekken aan belanghebbende.
De Commissie acht bovenstaande standpunten van UHT navolgbaar.

Afwijzing compensatie 2009
Belanghebbende voert aan dat voor 2009 sprake is van vooringenomenheid, dan wel
hardheid. Belanghebbende heeft op 2 december 2008 de KOT stopgezet met ingang van 31 december 2008. Van een voortgezette opvang in 2009 door het gastouderbureau is geen sprake.

De reden waarom belanghebbende de KOT heeft stopgezet is dat B/T hem heeft
geïnformeerd dat sprake zou zijn van frauduleus handelen door het gastouderbureau. B/T heeft de KOT na stopzetting ten onrechte doorbetaald aan het gastouderbureau. Onjuist is dat sprake is van ‘evident geen recht’.

Januari tot en met maart 2009
UHT heeft op de hoorzitting aangegeven dat zij het eens is met het standpunt van
belanghebbende dat hij voor de maanden januari tot en met maart 2009 gecompenseerd behoort te worden op basis van hardheid. De Commissie volgt het standpunt van UHT op grond waarvan zij belanghebbende eveneens compenseert voor de eerste drie maanden van 2009.

April tot en met september 2009
UHT stelt dat belanghebbende voor de periode april tot en met september 2009 evident geen recht op KOT heeft. Sinds 1 januari 2009 was er geen sprake van geregistreerde kinderopvang. Voor de periode april tot en met september 2009 is de KOT aan belanghebbende betaald. Het restant is afgeboekt / verrekend. Belanghebbende heeft aan de PZB’er verklaard dat de kans erg groot is dat zijn kind opvang heeft genoten. UHT stelt dat het bedrag dat aan het gastouderbureau is betaald, ten goede is gekomen van de ouder.

De Commissie overweegt dat belanghebbende op 2 december 2008 de KOT 2009 heeft stopgezet per 31 december 2008 (productie 27). Ook heeft belanghebbende de
overeenkomst met het gastouderbureau beëindigd. In de stukken heeft de Commissie
géén aanknopingspunten aangetroffen waaruit aannemelijk wordt dat het kind van
belanghebbende in 2009 is opgevangen door tussenkomst van het gastouderbureau.
De Commissie stelt vast dat B/T de KOT voor de maanden april tot en met september
ten onrechte betaald heeft aan belanghebbende. B/T heeft deze bedragen terecht van
belanghebbende teruggevorderd. De Commissie volgt het standpunt van UHT,
inhoudende dat belanghebbende geen recht op compensatie heeft voor de maanden
april tot en met september 2009.

Toekenning vergoeding juridische hulp (component m)
De compensatie voor component m voor 2008 wordt eveneens toegekend voor 2009,
aldus het standpunt van UHT. De Commissie volgt dit standpunt.

Tegemoetkoming O/ GS 2009
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het bedrag onder ‘A’ van de OGS-beschikking
onjuist is. Belanghebbende moest een hoger bedrag terugbetalen. In haar schriftelijke
reactie heeft UHT toegelicht dat in totaal € 6.846,- teruggevorderd is. Hiervan is een
bedrag van € 1.713,- afgeboekt. Het resterende bedrag (€ 6.846,- -/- € 1.713,-) =
€ 5.133,-. De Commissie acht dit standpunt navolgbaar (zie hiervoor ook productie 26).

Omdat de Commissie adviseert om voor de maanden januari tot en met maart 2009
compensatie toe te kennen, heeft dit, gelet op artikel 2.6 lid 4 Wht, tot gevolg dat de
O/GS-tegemoetkoming voor 2009 achterwege blijft. De Commissie adviseert om de
beschikking die hierop betrekking heeft te herroepen en de reeds betaalde
tegemoetkoming O/ GS te verrekenen met de aanvullend toe te kennen compensatie.
Daarbij dient UHT te waken voor strijd met het uit artikel 7:11 van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende verbod van reformatio in peius, hetgeen
betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn.

Proceskostenvergoeding
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Ingevolge
artikel 7:15 Awb worden proceskosten alleen vergoed als het bestreden besluit wordt
herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Op grond van de op dit punt heersende rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRVB 9 december 2020,
ECLI:NL:CRVB:2020:3140, JB 2021/25), is sprake van herroepen in de zin van artikel
7:15 lid 2 Awb als het primaire besluit wordt gewijzigd voor wat betreft het met dat
besluit beoogde rechtsgevolg. Het is de Commissie niet bekend of de aanpassing van de compensatieberekening tot gevolg heeft dat belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan compensatie dan de al eerder uitgekeerde € 30.000,-. De aanpassing van de compensatieberekening heeft in ieder geval tot gevolg dat het vertrekpunt voor een eventuele procedure over aanvullende compensatie voor de werkelijke schade verandert.

De Commissie is daarom, in lijn met de genoemde rechtspraak en gelet op het systeem
van de Wht, van mening dat er sprake is van een wijziging van het rechtsgevolg. Daarom adviseert de Commissie aan UHT om een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

Op grond van het Besluit proceskosten heeft belanghebbende recht op een forfaitaire
vergoeding op basis van 2 procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting) met een wegingsfactor 2. Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.

Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om:

  • de beschikkingen van 13 december 2022 met kenmerk UHT-DCH en van 29
    december 2022 met kenmerk UHT-O OGSB, behoudens een eventuele strijdigheid
    met het verbod van reformatio in peius, te herroepen;
  • component m van de compensatieberekening voor 2008 vast te stellen op basis
    van vier procespunten;
  • als startdatum voor de periode van berekening van de vergoeding van
    immateriële schade voor 2008 (component n) uit te gaan van 2 december 2008.
  • de rentevergoeding over gemiste KOT voor 2008 (component o) vast te stellen
    op € 2.876,-;
  • belanghebbende te compenseren voor de schade die hij heeft geleden in
    verband met de door B/T voor de maanden januari tot en met maart 2009 van
    belanghebbende teruggevorderde bedragen;
  • aan belanghebbende een vergoeding voor juridische hulp (2009) toe te kennen;
  • alle ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen opnieuw te
    berekenen met inachtneming van dit advies en daarbij de einddatum van de
    desbetreffende vergoedingen vast te stellen tot aan de dagtekening van de
    beslissing op bezwaar;
  • het op grond van de beschikking van 29 december 2022 met kenmerk UHT-O
    OGSB betaalde bedrag te verrekenen met de aanvullend toe te kennen
    compensatie voor 2009;
  • een nieuwe compensatieberekening met een duidelijke toelichting aan
    belanghebbende te verstrekken;
  • een forfaitaire vergoeding voor proceskosten toe te kennen zoals hiervoor
    overwogen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter