Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-12274

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 16 mei 2022 met de kenmerken UHT-DH5 A,
UHT-DC-I A, UHT-DH A en UHT DC I

Ontvangst bezwaarschrift: 21 december 2022

Hoorzitting: 14 november 2023

Overdracht advies aan UHT: 27 december 2023

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaar gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DC I deels gegrond te
verklaren en dit besluit te herroepen. Ook adviseert de Commissie een
proceskostenvergoeding toe te kennen.

Onderwerp van advies

De door gemachtigde, namens belanghebbende ingediende bezwaarschriften zijn gericht tegen de door UHT genomen beschikkingen van 16 mei 2022.

Met toepassing van de Compensatieregeling CAF 11 van 28 augustus 2020 (Stcrt. 2020, nr. 45904; hierna: Compensatieregeling) zijn deze beschikkingen afgegeven.
Op 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) in werking getreden. Op grond van artikel 9.2 en artikel 8.6 Wht worden de in dit geval bestreden beschikkingen geacht te zijn genomen op grond van artikel 2.1 Wht en verder.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 6 februari 2020 een verzoek ingediend om een
    herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • Bij beschikking van 15 februari 2021 heeft UHT aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij op basis van de eerste toets een voorschot van € 30.000,- krijgt uitbetaald,
    maar dat de herbeoordeling nog niet klaar is.
  • In het beoordelingsformulier staat dat de voorlopige zienswijze van UHT is dat voor
    de jaren 2010, 2012, 2013, 2014 (januari t/m augustus, oktober t/m december),
    2015, 2016, 2017, 2018 en 2019 geen recht is op compensatie.
  • UHT heeft vervolgens advies gevraagd aan de Commissie van Wijzen (CvW).
    Op 6 april 2021 heeft de CvW geoordeeld dat gedurende de jaren 2010, 2012, 2013,
    2014 (januari t/m augustus, oktober t/m december), 2015, 2016, 2017, 2018 en
    2019 geen sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen en dat er
    ook geen reden is tot hardheidscompensatie.
  • Op 24 maart 2022 heeft belanghebbende een vooraankondiging ontvangen waarin
    staat dat zij voor de toeslagjaren 2009, 2011 en september 2014 recht heeft op
    compensatie voor een bedrag van € 27.603,-.
  • Bij beschikking van 16 mei 2022 heeft belanghebbende de definitieve beschikking
    ontvangen waarin de compensatie is vastgesteld op € 28.756,-. Omdat
    belanghebbende eerder € 30.000,- heeft ontvangen, heeft belanghebbende geen
    nabetaling gekregen.
  • Bij beschikkingen van 16 mei 2022 is aan belanghebbende medegedeeld dat zij voor
    de jaren 2010, 2012, 2013, 2014 (januari t/m augustus, oktober t/m december),
    2015 en 2016 niet in aanmerking komt voor compensatie.
  • Op 1 december 2022 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen alle ontvangen
    beschikkingen van 16 mei 2022.
  • Op 14 april 2023 heeft belanghebbende vier ingebrekestellingen ingediend omdat
    UHT niet tijdig heeft beslist op de door haar ingediende bezwaarschriften. Op 15 mei
    2023 heeft belanghebbende vervolgens een beroep niet tijdig beslissen ingediend bij de rechtbank.
  • Op 7 juli 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Het is niet in geschil dat het bezwaar ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering en zorgvuldigheid
Belanghebbende stelt dat de besluiten in strijd zijn met het motiverings- en
zorgvuldigheidsbeginsel. Zo wordt er niet verwezen naar de onderliggende stukken waar de beschikkingen op zijn gebaseerd, laat staan dat deze stukken met de beschikkingen zijn meegestuurd.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van de besluiten en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. Ter voorbereiding van de definitieve compensatiebeschikking zijn de bedragen in de compensatieberekening vastgesteld aan de hand van de gegevens die de Belastingdienst/Toeslagen (hierna B/T) tot haar beschikking had. De bedragen zijn afkomstig van onder meer de voorschotbeschikkingen, definitieve beschikkingen en wijzigingsmeldingen van de KOT. De Commissie is daarom van oordeel dat de bestreden besluiten door middel van het indienen van het schriftelijke verweer, de bijbehorende producties en het ter zitting gevoerde verweer voldoende zijn onderbouwd.

Namens belanghebbende zijn verder geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere zienswijze kunnen leiden. De Commissie stelt vast dat
belanghebbende inmiddels beschikt over het schriftelijk verweer en de bijbehorende
stukken. Bovendien is de Commissie gebleken dat op 15 juni 2023 het bezwaardossier
aan gemachtigde is verzonden.

Op basis van de in dit dossier opgenomen stukken kon belanghebbende inzicht verkrijgen in de totstandkoming van de bestreden beschikkingen. De Commissie kan dan ook niet anders concluderen dan dat UHT haar besluiten voldoende heeft gemotiveerd.

Compensatieberekening
Component b – toeslagjaar 2009
De Commissie stelt vast dat partijen tijdens de hoorzitting zijn overeengekomen
dat componenten b voor toeslagjaar 2009 incorrect is. UHT heeft aangegeven dat
ij de berekening voor dit jaar opnieuw zal uitvoeren en de beslissing op bezwaar
hierop aanpassen. De Commissie onderschrijft dit standpunt en adviseert het
bezwaar op dit onderdeel te herroepen.

Component g – toeslagjaar 2011
De Commissie stelt vast dat UHT in de schriftelijke reactie een verkeerd bedrag
heeft gehanteerd met betrekking tot de verrekende en terugbetaalde KOT over
toeslagjaar 2011. UHT noemt in de schriftelijke reactie een bedrag van 3.578,17
onder component g voor 2011. Component g bestaat uit het verschil tussen de
teruggevorderde KOT en de daadwerkelijk terugbetaalde en/of verrekende KOT.
In het toeslagjaar 2011 is er een bedrag van € 5.416,- teruggevorderd.

Belanghebbende heeft van dit bedrag in totaal € 3.578,17 voldaan. Het verschil
tussen deze twee bedragen is € 1.837,83. De Commissie merkt op dat dit bedrag
onder component g vermeld zou moeten worden voor toeslagjaar 2011. De
Commissie adviseert het besluit op dit onderdeel te herroepen en in de beslissing
op bezwaar component g voor toeslagjaar 2011 opnieuw te berekenen.

Rentevergoeding gemiste kinderopvangtoeslag (component o)
De Commissie stelt vast dat UHT in de definitieve compensatiebeschikking een
verkeerde einddatum heeft gehanteerd met betrekking tot de rentevergoeding
gemiste KOT. In de bestreden beschikking is 4 mei 2022 aangehouden, maar dit
moet 16 mei 2022 (datum bestreden beschikking) zijn. De rentevergoeding is
daarom niet goed berekend. De Commissie adviseert het besluit op dit onderdeel
te herroepen en in de beslissing op bezwaar de juiste einddatum te hanteren.

Vergoeding immateriële schade (component n)
Belanghebbende stelt dat het niet na te gaan is of de startdatum (15 juni 2011)
voor de berekening van de immateriële schadevergoeding klopt. Indien en voor
zover een juiste startdatum is gehanteerd, dient de forfaitaire vergoeding voor
immateriële schade volgens belanghebbende berekend te worden tot het moment
van het besluit op bezwaar.

Wat betreft de periode waarover de forfaitaire vergoeding is berekend, geldt op
grond van artikel 2.3, lid 4, van de Wht dat deze vergoeding gelijk is aan € 500,-
voor ieder halfjaar dat is verstreken vanaf de eerste neerwaartse
correctiebeschikking tot aan de definitieve compensatiebeschikking. UHT heeft
aangegeven dat het klopt dat de data verkeerd zijn vastgesteld. In het besluit is
ervan uitgegaan dat de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op
€ 11.000,- en is berekend vanaf 15 juni 2011 tot en met 4 mei 2022.

Dit zijn in totaal 131 maanden (22 halve jaren afgerond). Volgens UHT had de
immateriële schadevergoeding moeten lopen van 9 juni 2011 (datum eerste
correctiebeschikking) tot en met 16 mei 2022 (datum beschikking). Deze fout
leidt in beginsel niet tot een aanpassing van de immateriële schade. Zoals eerder
genoemd volgt de Commissie echter het standpunt van UHT om het bezwaar ten
aanzien van component o gegrond te verklaren. Gelet hierop adviseert zij UHT
dan ook de forfaitaire vergoeding voor de immateriële schade van de
belanghebbende te berekenen vanaf 15 juni 2011 tot de dagtekening van de
beslissing op bezwaar.

Equality of arms
Belanghebbende stelt dat, nu zij niet over dezelfde stukken beschikt als UHT, het
equality of arms beginsel is geschonden.

De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de procedure bij de Commissie
gelden de processuele waarborgen van de Awb. Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb heeft belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Deze stukken heeft belanghebbende in de vorm van een bezwaardossier ontvangen. De door de gemachtigde in dit verband ontwikkelde bezwaren treffen dan ook geen doel.

Beslagvrije voet
Belanghebbende stelt dat bij de verrekeningen van de KOT destijds geen rekening is
gehouden met de beslagvrije voet. Dit terwijl de gegevens hiervoor wel voorhanden
waren bij de Belastingdienst. Volgens belanghebbende is hierdoor te streng opgetreden bij de terugvorderingen en heeft belanghebbende daarom recht op een compensatie op grond van de hardheid van het stelsel over de jaren 2010, 2012, 2013 en 2014. De Commissie merkt in zijn algemeenheid op dat de enkele stellingname dat geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet, onvoldoende is om hardheid van het stelsel aan te nemen. Daar komt bij dat de Commissie ook in het dossier geen
aanknopingspunten heeft gevonden die de stellingname van belanghebbende
onderschrijven. Zo zijn er geen aanwijzingen dat in de door belanghebbende
aangehaalde jaren beslag werd gelegd op een van de vorderingen tot periodieke betaling als bedoeld in artikel 475c, lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat voor B/T een beslagvrije voet was verbonden aan de KOT, wijst de Commissie erop dat KOT in de onderhavige jaren niet in artikel 475c Rv was opgenomen en sinds 2021 buiten de uitbreiding van de
beslagvrije voet is gehouden (zie artikel 475c, lid 1, aanhef en onderdeel j Rv).

Proceskostenvergoeding
Nu het bezwaar deels gegrond is, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van
rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden. Op grond van het Besluit proceskosten
bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van
twee procespunten (bezwaarschrift en verschijnen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen (wegingsfactor 2).

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie aan UHT om het bezwaarschrift tegen het besluit
met kenmerk UHT-DC I gegrond te verklaren ten aanzien van de rentevergoeding
gemiste KOT. De Commissie adviseert daarnaast om component g voor toeslagjaar 2011 opnieuw te berekenen. Voorts adviseert de Commissie alle, ingevolge de Wht, daarmee samenhangende componenten en de vergoedingen opnieuw te berekenen met inachtneming van dit advies. De Commissie adviseert om een proceskostenvergoeding toe te kennen op basis van 2 procespunten met een wegingsfactor 2 . De Commissie adviseert daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen. De Commissie adviseert om de overige bezwaren ongegrond te verklaren.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter