Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11728

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 24 januari 2023 met kenmerk UHT-DCH

Ontvangst bezwaarschrift: 9 februari 2023

Hoorzitting: 29 augustus 2024

Overdracht advies aan UHT: 21 oktober 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
de beschikking met kenmerk UHT-DCH gedeeltelijk gegrond te verklaren en een
vergoeding van de proceskosten toe te wijzen.

Onderwerp van advies

Het door gemachtigde namens belanghebbende op 3 februari 2023 ingediende (en op 9 februari 2023 ontvangen) bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 24 januari 2023 genomen definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DCH).

Met toepassing van de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) is belanghebbende bij
voornoemde beschikking medegedeeld dat hij over de toeslagjaren 2012, 2013, 2015 en 2016 een definitief compensatiebedrag van € 43.853 toegekend krijgt. De
Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode namelijk fouten gemaakt bij de beoordeling van de situatie van belanghebbende.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft zich op 10 mei 2021 aangemeld voor een herbeoordeling over de toeslagjaren 2012 tot en met 2019.
  • De voorlopige zienswijze van UHT is dat belanghebbende over de toeslagjaren 2014
    en 2017 tot en met 2019 geen recht heeft op compensatie, omdat geen sprake was
    van institutionele vooringenomenheid, hardheid van het stelsel of onterechte
    kwalificatie opzet/grove schuld. Over de toeslagjaren 2012, 2013, 2015 en 2016 is
    wel recht op compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek van
    belanghebbende op 31 augustus 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft – kort
    samengevat - geoordeeld dat belanghebbende over de toeslagjaren 2014 en 2017 tot en met 2019 niet vooringenomen is behandeld. Ook is geen reden voor toepassing van de hardheidscompensatie over voorgenoemde jaren. Voor de toeslagjaren 2012, 2013, 2015 en 2016 is de compensatieregeling wel van toepassing.
  • Bij vooraankondiging compensatie kinderopvangtoeslag van 12 oktober 2022 (UHTVC I) heeft UHT belanghebbende een voorlopige compensatie van
    € 43.122 toegekend. Belanghebbende heeft omstreeks 11 oktober 2022 het gehele
    bedrag ontvangen.
  • Bij definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 24 januari 2023
    (UHT-DCH) is belanghebbende een definitief compensatiebedrag toegekend van
    € 43.853. Omdat hij reeds een bedrag van € 43.122 had ontvangen, heeft hij nog een aanvullend bedrag van € 731 gekregen.
  • Bij brief van 9 februari 2023 heeft belanghebbende pro forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking met kenmerk UHT-DCH. Bij brief van 21 februari 2023 heeft UHT de ontvangst van de bezwaren bevestigd.
  • Op 3 november 2023 heeft UHT vermeld dat beroep is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
  • Op 11 december 2023 heeft belanghebbende de gronden van het bezwaar ingediend.
  • UHT heeft op 23 januari 2024 een schriftelijke reactie ingediend op de bezwaren van
    belanghebbende.
  • Op 29 augustus 2024 heeft ten behoeve van de bezwaarschriften van
    belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is verslag
    gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd.
  • De Commissie heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaar gericht tegen het besluit met kenmerk UHT-DCH
ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Motivering van het besluit
Belanghebbende voert aan dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onderbouwd. Belanghebbende kan – zonder over onderliggende stukken te beschikken – niet controleren of het compensatiebedrag van € 43.853 correct is vastgesteld. Ook kan belanghebbende niet nagaan hoe UHT tot een afwijzing over bepaalde toeslagjaren is gekomen.

De Commissie kan UHT volgen in het ingenomen standpunt ten aanzien van de
motivering van het besluit en de zorgvuldigheid van het hieraan ten grondslag liggende onderzoek. In de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCH is aan de hand van een compensatieberekening en een uitgebreide toelichting per toeslagjaar toegelicht hoe is gekomen tot het compensatiebedrag van € 43.853 over de toeslagjaren 2012, 2013, 2015 en 2016. De Commissie is voorts van oordeel dat UHT in voornoemde beschikking eveneens heeft toegelicht waarom belanghebbende op basis van de herbeoordeling geen recht heeft op een compensatiebedrag over de toeslagjaren 2014 en 2017 tot en met 2019. In aanvulling hierop heeft UHT de bestreden besluiten door middel van het indienen van een schriftelijk verweer, een aanvullende beschouwing en een uitgebreide uitleg met behulp van onder meer het Informatie- en beoordelingsformulier, de beoordeling van de Commissie van Wijzen en de betaal- en verrekenoverzichten van het Landelijk Incasso Centrum (hierna: het LIC), nader gemotiveerd. Het bestreden besluit is volgens de Commissie al met al voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en gemotiveerd, zodat zij adviseert het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Ontbrekende toeslagtabellen
Belanghebbende stelt dat over alle toeslagjaren toeslagtabellen ontbreken, waardoor niet kan worden gecontroleerd of de toeslagen juist zijn vastgesteld.

De Commissie kan UHT volgen in het standpunt dat zij niet beschikt over toeslagtabellen waarmee de vaststelling van de toeslagen kan worden nagegaan. Aan de hand van de producties behorende bij de schriftelijke reactie kan worden nagegaan welke gegevens zijn meegenomen in de berekeningen hiervan (rekenuren, uurtarief, gezamenlijk toetsingsinkomen).

De Commissie overweegt verder dat de Wht is bedoeld voor herstel van vooringenomen handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of de vaststelling van KOT. UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders. UHT heeft niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan en dient de hoogte van de KOT zoals deze indertijd definitief is vastgesteld in beginsel tot uitgangspunt te nemen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Toeslagjaar 2013
Ten aanzien van het toeslagjaar 2013 vindt belanghebbende het onbegrijpelijk dat hem bovenop de terugvordering van € 12.471 ook nog een verzuimboete van € 1.500 is opgelegd.

De Commissie volgt UHT in de constatering dat B/T na diverse onbeantwoorde verzoeken om informatie aan belanghebbende de KOT over het toeslagjaar 2013 heeft stopgezet en een verzuimboete van € 1.500 heeft opgelegd wegens non-response. Bij de herbeoordeling is door belanghebbende het standpunt ingenomen dat hij destijds wel heeft gereageerd op de brieven van B/T. Hoewel de reactie van belanghebbende niet in de systemen is terug te vinden, heeft UHT geoordeeld dat het mogelijk is dat de ouder heeft gereageerd op deze brieven. UHT heeft de gebeurtenissen daarom aangemerkt als vooringenomen handelen.

De Commissie stelt vast dat UHT belanghebbende gecompenseerd heeft voor de
onterechte terugvordering over het toeslagjaar 2013. In het compensatiebesluit is
eveneens de opgelegde verzuimboete verdisconteerd. De Commissie is van oordeel dat UHT daarmee in het bestreden besluit reeds is tegemoetgekomen aan het bezwaar met betrekking tot de verzuimboete, alsmede aan het bezwaar dat hij altijd heeft gereageerd op brieven van B/T, zodat zij adviseert tot ongegrondverklaring daarvan.

Compensatie toeslagjaar 2019
Het is belanghebbende niet duidelijk waarom de beschikking van 22 oktober 2019 niet is meegenomen in de beoordeling. Deze beschikking dateert van voor 23 oktober 2019, zodat dit toeslagjaar volgens belanghebbende wel dient te worden meegenomen.
De Commissie volgt UHT in haar standpunt dat de beschikking van 22 oktober 2019 een voorschotbeschikking is. De Commissie stelt vast dat de neerwaartse correcties over het jaar 2019 dateren van na 23 oktober 2019. Er is gelet hierop ten aanzien van
belanghebbende vóór 23 oktober 2019 geen sprake geweest van institutionele
vooringenomenheid van B/T bij de uitvoering van de KOT. Dit is wel een voorwaarde om voor compensatie in aanmerking te komen. Bovendien betreft het reguliere wijzigingen, die conform de wet zijn uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel geen aanspraak op een compensatie. De Commissie adviseert daarom tot ongegrondverklaring van dit bezwaar.

Verzoek om vergoeding werkelijke schade
Volgens belanghebbende volstaat het forfaitaire bedrag van € 500 per half jaar voor de
vergoeding van immateriële schade niet en dient de werkelijk door belanghebbende
geleden schade te worden vergoed. Deze is naar het oordeel van belanghebbende vele
malen hoger.

De Commissie stelt voorop dat dat deze bezwaarprocedure alleen betrekking heeft op de toekenning van de standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Op grond van de Wht bedraagt de vergoeding van de immateriële schade € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking waarmee de compensatie voor correctiebesluiten wordt vastgesteld.

In het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag biedt de wet gedupeerde ouders de mogelijkheid – naast de (deels) forfaitaire compensatie – ook een verzoek tot vergoeding van aanvullende compensatie voor werkelijke schade te doen. Dit verzoek dient door de gedupeerde ouder echter separaat te worden ingediend bij CWS en staat los van de onderhavige procedure. Artikel 2.1, derde lid, Wht vermeldt de gang van zaken rondom de indiening van dit verzoek, dat met toepassing van het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht wordt beoordeeld (zie ook Afdeling Bestuursrechtspraak 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3620). De Commissie adviseert gelet hierop tot ongegrondverklaring van het dit bezwaar.

Compensatieberekening
Belanghebbende is van mening dat de compensatieberekening, voor zover die voor hem op basis van de beschikbare stukken te controleren valt, niet correct is. Hij betwist meer concreet de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade. UHT heeft naar aanleiding hiervan de compensatieberekening opnieuw uitgevoerd. Dit leidt ten aanzien van component o tot de conclusie dat de eerdere berekening onjuist was.

Rentevergoeding over de gemiste KOT
Ten aanzien van de einddatum overweegt de Commissie als volgt.
Op grond van artikel 2.2, aanhef onder g, Wht wordt rente vergoed over het niet
uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het
beëindigen van de voorschotverlening van KOT. De rente wordt volgens artikel 2.3, lid 7, Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met
overeenkomstige toepassing van artikel 27 Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen (hierna: Awir). Op grond van artikel 27 Awir wordt de rente enkelvoudig
berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het
berekeningsjaar en eindigt op de dag van de datum van de beschikking tot toekenning
van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.

UHT is van oordeel dat bij de berekening van de rentevergoeding over de gemiste KOT
2012, 2013, 2015 en 2016 ten onrechte van de verkeerde startdatum is uitgegaan. Dit
leidt er voor voornoemde toeslagjaren toe dat in de compensatieberekening een onjuist bedrag onder component o is opgenomen. Over de toeslagjaren 2012, 2015 en 2016 leidt dit tot aanpassing van het betreffende bedrag. Het bezwaar is in die zin gegrond. Omdat het alsnog aanpassen van dit bedrag onder component o voor wat betreft het toeslagjaar 2013 nadelig zou uitpakken voor belanghebbende, laat UHT het bedrag onder component o voor het toeslagjaar 2013 ongewijzigd. De Commissie overweegt hierover als volgt.

Het uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voortvloeiende
verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.

Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe
compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren
herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie
geraakt vergeleken met de definitieve beschikking van 24 januari 2023 met kenmerk
UHT-DCH, waartegen het bezwaar is gericht.

Met het standpunt van UHT, om component o over de toeslagjaren 2012, 2015 en 2016 wèl en over het toeslagjaar 2013 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie opnieuw te berekenen.

Vergoeding immateriële schade
In haar aanvullende beschouwing stelt UHT vast dat de vergoeding voor immateriële
schade in beginsel juist is berekend, maar deze, vanwege het gegrond zijn van het
bezwaar op andere onderdelen, doorloopt tot aan de datum van de beslissing op het
bezwaar. De Commissie kan UHT hierin volgen.

Aanvullende vergoeding van 1%
Het advies van de Commissie om de compensatieberekening op de componenten o
(rentevergoeding gemiste KOT) en daarmee n (vergoeding immateriële schade) aan te
passen, leidt ertoe dat de aanvullende vergoeding van 1% over een hoger subtotaal
moet worden berekend in de beslissing op bezwaar dan het geval is in de definitieve
compensatiebeschikking.

Vergoeding van de proceskosten
Gemachtigde heeft ten slotte een verzoek gedaan tot vergoeding van de kosten voor
rechtsbijstand. Omdat het bezwaar gedeeltelijk gegrond is en op onderdelen zal leiden
tot herroeping van het bestreden besluit, komt belanghebbende op grond van artikel 7:15 lid 2 Awb in aanmerking voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

Conclusie

Samenvattend adviseert de Commissie UHT om:

  • de bezwaren tegen de beschikking van 24 januari 2024 met kenmerk UHT-DCH gegrond te verklaren ten aanzien van de rente over de gemiste KOT (component o);
  • het bestreden besluit op dit punt te wijzigen, de compensatie opnieuw te
    berekenen en ook alle, ingevolge de Wht daarmee samenhangende vergoedingen
    (waaronder de vergoeding van immateriële schade) opnieuw te berekenen met
    inachtneming van dit advies;
  • de overige bezwaren ongegrond te verklaren;
  • het verzoek om vergoeding van de proceskosten van deze procedure toe te
    wijzen.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter