BAC 2023-11707
Publicatiedatum 26-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primair besluit: 2 februari 2023 met kenmerk UHT-DCH ZV
Hoorzitting: 9 juli 2024
Overdracht advies aan UHT: 2 september 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren en een proceskostenvergoeding toe te kennen.
Onderwerp van advies
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking beoordeling kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) van 2 februari 2023 met kenmerk UHTDCH ZV.
Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 30.000 voor de periode van januari tot en met maart 2013 en april tot en met september 2014. Over de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 en april tot en met december 2013 en januari tot en met maart 2014 en oktober tot en met december 2014 wordt geen compensatie toegekend.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 15 juni 2021 verzocht om een herbeoordeling van de KOT over 2010 tot en met 2013. In overleg met de gemachtigde wordt in de herbeoordeling ook 2014 betrokken.
- In de beschikking van 14 april 2022 is opgenomen dat belanghebbende niet in
aanmerking voor een betaling van € 30.000. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 15 december 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
geadviseerd dat over de toeslagjaren 2010 tot en met 2012 geen sprake geweest
is van institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden. Voor de
maanden april tot en met december van toeslagjaar 2013 en de maanden januari
tot en met maart en oktober tot en met december van toeslagjaar 2014 is er
evident geen recht op KOT. De compensatieregeling is daarom over deze
maanden niet van toepassing. Voor de maanden januari tot en met maart van
toeslagjaar 2013 en de maanden april tot en met september van toeslagjaar 2014
is de compensatieregeling wel van toepassing. - UHT heeft met de bestreden beschikking van 2 februari 2023 met kenmerk UHTDCH
ZV aan belanghebbende een compensatie toegekend van € 30.000 waarbij
het compensatiebedrag is vastgesteld op € 4.680. Er is van januari tot en met
maart 2013 en van april tot en met september 2014 sprake van
vooringenomenheid. De herstelregeling is niet van toepassing voor de
toeslagjaren 2010 tot en met 2012 en van april tot en met december van
toeslagjaar 2013 en van januari tot en met maart en van oktober tot en met
december van toeslagjaar 2014. - Gemachtigde heeft bij brief van 9 februari 2023 tegen deze beschikking een
bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 20 september 2023 heeft gemachtigde
inhoudelijk de gronden van het bezwaar aangevuld. - UHT heeft op 15 december 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 9 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT op goede gronden gekomen is tot
haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming af te wijzen.
Het bezwaardossier
Gemachtigde stelt dat de onderliggende stukken niet zijn ontvangen, waaronder de LIC-overzichten van de jaren 2010 tot en met 2014.
De Commissie stelt vast dat aan gemachtigde de schriftelijke beschouwing en de op de
zaak betrekking hebbende stukken, waaronder de LIC-overzichten, op 25 januari 2024
zijn toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te
nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Toeslagjaren 2011 en 2012
Belanghebbende voert aan dat de KOT over de toeslagjaren 2011 en 2012 neerwaarts is bijgesteld en dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) hierbij is uitgegaan van
informatie uit de Koi-viewer. De informatie van de Koi-viewer ontbreekt echter. UHT
stelt dat de KOT over deze toeslagjaren diverse keren neerwaarts is bijgesteld vanwege
aanpassing van het gezamenlijk toetsingsinkomen dan wel verlaging van het aantal
opvanguren. Informatie uit de Koi-viewer is aan het bezwaardossier toegevoegd.
De Commissie overweegt dat, gelet op een en ander, niet aannemelijk is geworden dat
er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT voor de toeslagjaren
2011 en 2012 sprake geweest is van institutioneel vooringenomen handelen door B/T
dan wel hardheid van het stelsel. De terugvorderingen van KOT over de toeslagjaren
2011 en 2012 zijn gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere
wijzigingen opnieuw is berekend. De Commissie meent dat UHT genoegzaam heeft
aangetoond hoe aan de omvang van de opvanguren over de toeslagjaren 2011 en 2012 is gekomen door te verwijzen naar de informatie vanuit de Koi-viewer. Deze informatie is in het bezwaardossier opgenomen. De bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om hier ten aanzien van belanghebbende anders over te oordelen. Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook hierop geen aanspraak kan worden gemaakt.
Tijdens de hoorzitting is met betrekking tot toeslagjaar 2012 nog naar voren gekomen
dat de KOT is vastgesteld over de periode 1 april tot en met 31 december 2012. Het
SAS-overzicht wijkt daarbij af van de Koi-viewer. De Koi-viewer gaat uit van 19 maart 2012. Belanghebbende merkt voorts op dat de beschikkingen van 6 januari en 8 mei
2015 niet zijn ontvangen. Tegen deze beslissingen heeft zij dan ook geen bezwaar
kunnen maken. UHT stelt dat de beschikking van 16 januari 2015 wel naar
belanghebbende is gestuurd. De beschikking van 8 mei 2015 is echter niet naar
belanghebbende gestuurd maar is wel in het bezwaardossier opgenomen.
De Commissie overweegt dat de Wht bedoeld is voor herstel van vooringenomen
handelen, hardheid of een onterechte O/GS-kwalificatie en niet ziet op eventuele
omissies in (de gegevensverstrekking ter zake van) de aanvraag of bij de definitieve
vaststelling van KOT. Belanghebbende verzoekt in feite mede om de beschikking van 6
januari 2015 opnieuw kenbaar te maken en de opgestelde beschikking van 8 mei 2015
alsnog te versturen om zodoende tegen de definitieve vaststelling van de KOT bezwaar
te kunnen maken. UHT heeft echter niet de bevoegdheid om tot herziening van de in het verleden vastgestelde KOT over te gaan; UHT dient zich te beperken tot de in de Wht gestelde kaders.
De Commissie merkt ten overvloede op ook geen benadeling van belanghebbende te
zien wanneer wordt uitgegaan van 481,75 uur aan kinderopvang bij Welkom-kind
Lelystad e.o. en deze uren worden uitgespreid over de periode 19 maart tot en met 31
december 2012 of over de periode 1 april tot en met 31 december 2012. Per saldo zal
belanghebbende met betrekking tot de hoogte van de KOT hiervan geen nadeel hebben ondervonden. De Commissie adviseert UHT om dit onderdeel van het bezwaar
ongegrond te verklaren.
Toeslagjaren 2013 en 2014
Belanghebbende voert aan dat de toeslagpartner van belanghebbende, de heer D.A.
Garnette, in 2013 een paar weken niet heeft gewerkt en de rest van het jaar wel via
een uitzendbureau. De toegekende compensatie is te laag vastgesteld. In 2014 heeft de toeslagpartner van belanghebbende ook gewerkt zodat belanghebbende recht heeft op KOT. De aangiftes inkomstenbelasting zijn niet meer te achterhalen. In reactie hierop meent UHT dat de toeslagpartner over geheel 2013 recht had op een uitkering. Na het hanteren van een uitlooptermijn van drie maanden heeft belanghebbende daarom vanaf april 2013 evident geen recht meer op KOT. Belanghebbende en haar toeslagpartner hebben van 1 januari tot en met 31 maart 2014 niet gewerkt. Over de periode 1 april tot en met 30 juni 2014 hebben zij gewerkt, zodat na een uitlooptermijn van drie maanden, belanghebbende tot en met 30 september 2014 recht had op KOT. Vanaf 1 oktober 2014 is er wederom evident geen recht op KOT.
Tijdens de hoorzitting heeft gemachtigde in essentie aangevoerd dat onderliggende
stukken van de financiële gegevens van zowel belanghebbende als haar toeslagpartner
ontbreken. Daarbij is het ook niet duidelijk waarom de toeslagpartner van
belanghebbende niet als doelgroeper is aangemerkt. Ook deze informatie ontbreekt.
UHT heeft tijdens de hoorzitting een toelichting gegeven op het overzicht
inkomstenverhouding van de jaren 2013 en 2014 en informatie vanuit de “KOT contra
info”. Deze stukken zijn tijdens de hoorzitting aan gemachtigde en de Commissie
verstrekt.
De Commissie kan zich, gelet op het voorgaande, verenigen met het ingenomen
standpunt van UHT dat belanghebbende over toeslagjaar 2013 vooringenomen is
behandeld omdat enkele vraagbrieven niet meer zijn te traceren. Doordat de
toeslagpartner van belanghebbende over het gehele jaar recht heeft gehad op een WW-uitkering en niet deelnam aan een re-integratie-traject gericht op het vinden van werk (zogenaamde doelgroeper), heeft belanghebbende slechts recht op KOT over de periode 1 januari tot en met 31 maart 2013. Uit de verstrekte informatie van UHT is voor de Commissie voldoende aannemelijk dat de toeslagpartner van belanghebbende over het gehele jaar een WW-uitkering ontving en niet heeft deelgenomen aan een traject gericht op scholing of het vinden van werk. De toeslagpartner van belanghebbende heeft tijdens de hoorzitting deze gang van zaken bevestigd. Vanwege het stoppen met werken wordt een uitlooptermijn van drie maanden gehanteerd. Belanghebbende wordt dan ook voor deze periode gecompenseerd. De Commissie ziet geen aanleiding om belanghebbende te compenseren over de periode van 1 april tot en met 31 december 2013 omdat belanghebbende over deze periode evident geen recht had op KOT.
De Commissie merkt met betrekking tot toeslagjaar 2014 op dat de toeslagpartner van
belanghebbende tot en met 31 maart van 2014 recht had op een WW-uitkering en niet
deelnam aan een traject gericht op scholing of het vinden van werk. Belanghebbende
stond bij B/T dan ook terecht niet geregistreerd als doelgroeper. Over deze periode
heeft belanghebbende evident geen recht op KOT. De Commissie meent dat UHT door te verwijzen naar de verstrekte informatie en deze te voorzien van een toelichting
genoegzaam duidelijk heeft gemaakt dat de toeslagpartner van belanghebbende, en ook belanghebbende, vanaf 1 april tot en met 30 juni 2014 hebben gewerkt. Na een
uitloopperiode van drie maanden heeft belanghebbende over de periode 1 april tot en
met 30 september 2014 recht op KOT. Vanaf 1 oktober 2014 heeft belanghebbende
evident geen recht meer op KOT.
De Commissie kan UHT dan ook volgen in het standpunt dat belanghebbende alleen
over de periode 1 april tot en met 30 september 2014 gecompenseerd dient te worden.
De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te
verklaren.
Kan belanghebbende een beroep doen op de hardheidsregeling
De Commissie meent dat van ernstige onregelmatigheid sprake is als er evident geen
recht is op KOT. Er is evident geen recht op KOT als er geen twijfel is dat
belanghebbende niet in aanmerking kan komen voor KOT. In de situatie van
belanghebbende is vast komen te staan dat de toeslagpartner recht had op een WW-uitkering en niet bekend stond als doelgroeper. Belanghebbende voldeed hierdoor op
grond van artikel 1.6, lid 1 onder h, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) niet langer
aan de wettelijke voorwaarden voor het recht op KOT. Het had belanghebbende dan ook duidelijk moeten zijn dat zij over de eerdergenoemde perioden geen recht op KOT zou hebben. De Commissie is van oordeel dat hierover geen enkele twijfel kan bestaan en dat belanghebbende evident geen recht heeft op KOT. Belanghebbende staat daarom geen beroep open op de hardheidsregeling.
Opzet/Grove Schuld
De Commissie ziet in de onderliggende stukken geen aanwijzingen dat een
betalingsregeling is afgewezen vanwege de onterechte kwalificatie Opzet/Grove Schuld. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Belanghebbende heeft maar € 29.971 op haar rekening ontvangen
Belanghebbende heeft recht op compensatie ter grootte van € 30.000 en op de rekening van haar bank op Curaçao heeft zij maar € 29.971 ontvangen. Het is niet redelijk dat de (transactie)kosten van de bank voor haar rekening komt. UHT benadrukt dat belanghebbende voor de transactiekosten niet gecompenseerd dient te worden. Deze kosten dient voor rekening van belanghebbende te komen.
De Commissie begrijpt dat een bank op Curaçao transactiekosten in rekening kan
brengen voor het ontvangen van een internationale overboeking. Deze kosten kunnen
variëren van de specifieke bank en het type overboeking en vallen buiten de
verantwoordelijkheid van B/T. Op grond van de Wht komt belanghebbende niet in
aanmerking voor compensatie van de transactiekosten. De Commissie adviseert UHT
daarom om dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
De Commissie ziet zich verder nog gesteld voor de vraag of de toegekende compensatie op de juiste wijze is berekend.
UHT heeft naar aanleiding van het ingestelde bezwaarschrift de compensatieberekening over de jaren 2013 en 2014 nogmaals kritisch tegen het licht gehouden. Uit deze beoordeling volgt dat de rentevergoeding over gemiste KOT niet juist is berekend.
Rentevergoeding over gemiste KOT
Ingevolge artikel 2.2, aanhef onder g, van de Wht wordt over het niet uitgekeerde
bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de KOT of het beëindigen van
de voorschotverlening van KOT, rente vergoed. De rente wordt ingevolge artikel 2.3 lid
7 van de Wht berekend over het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten met
overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir). Ingevolge artikel 27 van de Awir wordt de rente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, tot herziening van de tegemoetkoming of tot herziening van de terugvordering.
De Commissie meent dat rekening houdend met het bovengenoemd wettelijk kader de rentevergoeding over gemiste KOT niet juist is vastgesteld. De juiste bedragen zijn over de toeslagjaren 2013 en 2014 respectievelijk: € 387 en € 302. UHT meent echter dat alleen jaar 2013 aangepast moet worden naar een bedrag van € 387. Aanpassing voor 2014 is, aldus UHT, niet aan de orde omdat dit bedrag lager uitpakt dan het genoemde bedrag in het bestreden besluit. Het verbod van reformatio in peius zou daaraan in de weg staan.
Het uit artikel 7:11 van de Awb voortvloeiende verbod van reformatio in peius betekent dat het indienen van een bezwaarschrift er niet toe mag leiden dat de indiener via de heroverweging door het bestuur in een slechtere positie geraakt, dan zonder de bezwaarprocedure mogelijk zou zijn. In een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) (vergelijk onder meer ECLI:NL:CRVB:2022:865) heeft deze rechter geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een element van de besluitvorming in bezwaar voor betrokkene in negatieve zin wordt bijgesteld, op zich niet leidt tot een verboden benadeling.
Het gaat er aldus de CRvB om of het resultaat van de besluitvorming ook nadelig is voor de betrokkene. Voor zover UHT in haar beslissing op bezwaar één of meerdere bedragen wijzigt ten nadele van belanghebbende, merkt de Commissie op dat deze enkele omstandigheid niet zonder meer leidt tot strijdigheid met het verbod van reformatio in peius. Om te kunnen beoordelen of het resultaat van de wijzigingen nadelig is voor belanghebbende, dient het resultaat van de compensatieberekening in de bestreden beschikking te worden vergeleken met het resultaat van de nieuwe
compensatieberekening in de beslissing op bezwaar. Deze nog uit te voeren
herberekening mag er niet toe leiden dat belanghebbende in een slechtere positie
geraakt vergeleken met het bestreden besluit.
Met het standpunt van UHT, om component o over toeslagjaar 2013 wèl en over
toeslagjaar 2014 niet aan te passen, constateert de Commissie dat belanghebbende niet in een in voornoemde zin slechtere positie is geraakt of anderszins is tekortgedaan. De Commissie adviseert UHT, aansluitend bij haar eigen standpunt, dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren.
Vergoeding voor de immateriële schade en aanvullende vergoeding
Doordat het bezwaarschrift van belanghebbende gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, loopt de einddatum van de vergoeding voor immateriële schade door tot de datum van de beslissing op bezwaar. Door aanpassing van de rentevergoeding gemiste KOT en verhoging van de vergoeding voor immateriële schade zal dat ook tot aanpassing van de aanvullende 1% vergoeding leiden.
Proceskostenvergoeding
De Commissie is van oordeel dat belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toekomt. Omdat de hoogte van het compensatiebedrag wijzigt en het primaire besluit wordt herroepen, adviseert de Commissie om het verzoek voor vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze bezwaarprocedure toe te wijzen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (indienen van een bezwaarschrift en verschijnen op de hoorzitting) met een wegingsfactor twee. Evenals in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding per procespunt toe te kennen.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie de UHT om:
- Het bezwaar tegen de beschikking van 2 februari 2023 deels gegrond te verklaren met dien verstande dat de compensatieberekening voor de toeslagjaar 2013 de rentevergoeding over gemiste KOT wordt aangepast naar € 387. Voor de vergoeding voor de immateriële schade als einddatum de dagtekening van de beslissing op bezwaar te hanteren. Ten gevolge van deze aanpassingen ook de aanvullende vergoeding (1% van het subtotaal) opnieuw te berekenen;
- Een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze
bezwaarprocedure.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter