Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11666

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]

Primair besluit: 26 december 2022 (UHT-DCH ZV)

Hoorzitting: n.v.t.

Overdracht advies aan UHT: 25 september 2024

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
om het bezwaar ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Het door [gemachtigde] namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 9.636,-, aangevuld tot € 30.000,-, voor het jaar 2011 en geen compensatie toegekend voor het jaar 2010.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 15 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van
    de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
  • UHT heeft bij beschikking van 3 juni 2021 aan belanghebbende medegedeeld dat
    hij in aanmerking komt voor een betaling van €30.000,-.
  • De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
    van belanghebbende op 21 november 2022 aan UHT toegestuurd. De CvW heeft
    geadviseerd dat gedurende het jaar 2010 geen sprake is geweest van
    institutionele vooringenomenheid of bijzondere omstandigheden.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking aan belanghebbende compensatie
    toegekend voor een bedrag van € 9.636,-, aangevuld tot € 30.000,-, voor het jaar
    2011 en geen compensatie toegekend voor het jaar 2010.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 2 februari 2023, ingekomen op 3 februari 2023,
    tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • UHT heeft op 17 januari 2024 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
  • Op 26 augustus 2024 heeft gemachtigde schriftelijk verklaard dat
    belanghebbende geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
  • Dit advies wordt uitgebracht door [commissieleden].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT de toegekende compensatie voor
het jaar 2011 op de juiste wijze heeft berekend en terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie of
tegemoetkoming voor het jaar 2010 af te wijzen.

Afwijzing compensatie over toeslagjaar 2010
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT voor toeslagjaar 2010 sprake is geweest van
institutioneel vooringenomen handelen door de B/T dan wel hardheid van het stelsel. De terugvordering KOT over toeslagjaar 2010 was gelegen in een te hoog voorschot, dat op basis van reguliere wijzigingen opnieuw is berekend. Deze bijstellingen zijn conform de wet uitgevoerd.
Dergelijke bijstellingen geven in beginsel ook geen aanspraak op een zogenoemde
hardheidscompensatie, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In het
ouderverhaal heeft belanghebbende aangegeven dat hij zelf nooit KOT heeft
aangevraagd of op zijn bankrekening heeft ontvangen. Wat betreft de KOT-aanvraag
voor 2010 acht de Commissie aannemelijk dat deze uit naam van belanghebbende is
gedaan door zijn toenmalige toeslagpartner. In het destijds ingediende bezwaarschrift
van 25 april 2014 verklaart belanghebbende dat hij en zijn partner in 2011 uit elkaar zijn gegaan. Hieruit volgt dat zij ten tijde van de aanvraag, op 14 september 2010, nog
samen waren. Uit het LIC-overzicht volgt dat de KOT voor 2010 voor een bedrag van
€ 3.303,- is uitbetaald aan Gastouderbureau Dromenland. Uit de opgestuurde stukken bij het antwoordformulier (productie 11) blijkt dat in 2010 ook daadwerkelijk opvang is afgenomen bij dit gastouderbureau.
Naar aanleiding van de opgestuurde stukken is echter wel een terugvordering van de
KOT ontstaan van € 342,-, waarvan op basis van het LIC-overzicht kan worden
aangenomen dat belanghebbende hiervan een bedrag van € 282,- heeft betaald.
Wanneer de KOT rechtstreeks is uitbetaald aan de kinderopvanginstelling maar bij de
ouder wordt teruggevorderd omdat het recht op KOT lager bleek te zijn, kan volgens
vaste uitvoeringspraktijk - zoals opgenomen in het Handboek Integrale Beoordeling
Vaktechniek van UHT - sprake zijn van een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft tot recht op compensatie vanwege hardheid. Echter is in het geval van belanghebbende niet voldaan aan de voorwaarde dat er minstens € 1.500,- aan KOT is teruggevorderd of dat de KOT met minstens € 1.500,- is verlaagd, zodat hij hiervoor niet in aanmerking komt.
Verder is er ook geen sprake geweest van een onterechte kwalificatie O/GS, zodat ook op een O/GS-tegemoetkoming geen aanspraak kan worden gemaakt.
De Commissie ziet daarom geen aanleiding UHT te adviseren om compensatie of een
tegemoetkoming toe te kennen voor toeslagjaar 2010.

Vergoeding voor immateriële schade
Belanghebbende stelt dat aan hem een te lage vergoeding voor immateriële schade is
toegekend. Nu er tussen 2012 en 2022 twintig halve jaren verstreken zijn stelt
belanghebbende aanspraak te maken op een vergoeding van minstens twintig maal
€ 500,-. Bovendien voert hij aan dat een bedrag van € 500,- per half jaar geen recht
doet aan zijn situatie.

De Commissie overweegt dat de vergoeding voor immateriële schade forfaitair is en
gelijk aan € 500,- voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de eerste beslissing die
het gevolg is van vooringenomenheid of hardheid en het besluit tot
compensatieverlening. Tussen de door UHT gehanteerde startdatum van 19 april 2011
en einddatum van 27 december 2022 zijn - naar boven afgerond - 24 halve jaren
verstreken. Dit aantal afgeronde halve jaren blijft overigens onveranderd wanneer
gerekend zou worden met een einddatum van 26 december 2022, de datum van de
primaire beschikking.
In overeenstemming met artikel 2.3 lid 4 van de Wht is de vergoeding echter
gemaximeerd op het bedrag dat belanghebbende eerder moest terugbetalen of niet
heeft gekregen inclusief rente (component e), dat door UHT is vastgesteld op €3.530,-.
Hieruit volgt dat aan belanghebbende de maximale forfaitaire vergoeding is toegekend, zodat ook een eventuele aanpassing van het tijdvak waarover de vergoeding moet worden berekend, niet tot een hogere vergoeding zou kunnen leiden.

De Commissie wijst er daarnaast op dat de bestreden beschikking enkel ziet op de
toekenning van de forfaitaire compensatie. Wanneer aannemelijk is dat de werkelijke
schade als gevolg van het handelen door de Belastingdienst/Toeslagen hoger is, kan
belanghebbende op grond van artikel 2.1 lid 3 van de Wht in aanmerking komen voor
aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Dat geldt ook voor immateriële
schade. Belanghebbende kan hiertoe een verzoek indienen bij de Commissie Werkelijke Schade of de Stichting (Gelijk)waardig Herstel.
De aansluiting die belanghebbende zoekt bij het normbedrag uit het strafrecht voor
doorgebrachte tijd in onrechtmatige detentie, gaat bovendien niet op (zie ook de
uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juni 2023,
ECLI:NL:RBZWB:2023:4449).

Gelet op het voorgaande adviseert de Commissie UHT om het bezwaar op dit onderdeel ongegrond te verklaren.

Rente over gemiste KOT
Ten aanzien van de rente gemiste KOT merkt de Commissie ambtshalve op dat deze
blijkens de toelichting op de bestreden beschikking is berekend vanaf de datum 19 april 2011. Ingevolge artikel 2.3 lid 7 Wht juncto artikel 27 Awir dient de rente echter te worden berekend vanaf 1 juli van het jaar volgend op het betreffende berekeningsjaar. De Commissie meent daarom dat in dit geval 1 juli 2012 als startdatum gehanteerd had moeten worden.
Nu de correctie van deze startdatum zou resulteren in een lagere vergoeding, en het
bezwaar er niet toe mag leiden dat belanghebbende in een slechtere positie
terechtkomt, adviseert de Commissie om het bestreden besluit ook op dit onderdeel in
stand te laten.

Proceskostenvergoeding
Nu de Commissie niet adviseert het primaire besluit te herroepen, is er geen aanleiding
een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.

    Conclusie

    Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.

    [handtekening]

    Secretaris

    [handtekening]

    Fungerend voorzitter