BAC 2023-11619
Publicatiedatum 24-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van [belanghebbende]
Primaire besluiten: 10 februari 2022 met kenmerken UHT-DC I,
UHT-DC-IA, UHT-DH5 A en UHT-O OGS B
Ontvangst bezwaarschrift: 2 februari 2023
Hoorzitting: 16 juli 2024
Overdracht advies aan UHT: 15 januari 2025
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT om
het bezwaarschrift tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I over het
definitieve compensatiebedrag gedeeltelijk gegrond te verklaren en de
bezwaren tegen de overige beschikkingen ongegrond te verklaren. Voorts
adviseert de Commissie een vergoeding van de proceskosten toe te kennen.
Onderwerp van advies
Op 10 februari 2022 heeft UHT drie beschikkingen genomen ten aanzien van belanghebbende:
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC I heeft UHT beslist dat aan belanghebbende een definitief compensatiebedrag van € 44.267 wordt toegekend voor de toeslagjaren 2011, 2012 en januari tot en met april 2016. De Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) heeft over die periode bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) fouten gemaakt.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DC I A heeft UHT beslist dat belanghebbende geen recht heeft op compensatie voor de periode mei tot en met december 2016 en toeslagjaar 2017. Over deze periode is niet gebleken dat er sprake is geweest van een te strenge uitvoering van de regels van de KOT.
- In de beschikking met kenmerk UHT-DH5 A heeft UHT beslist dat de hardheidscompensatie niet van toepassing is voor de periode mei tot en met december 2016 en toeslagjaar 2017.
Op 28 februari 2022 heeft UHT in de beschikking met kenmerk UHT-O OGS B beslist dat belanghebbende recht heeft op een tegemoetkoming voor opzet/grove schuld (O/GS) van € 12.697 voor de toeslagjaren 2016 en 2017.
Door gemachtigde is namens belanghebbende op 2 februari 2023 tegen alle vier bovenstaande beschikkingen een afzonderlijk bezwaarschrift ingediend.
Op 5 november 2022 is de Wet van 2 november 2022 houdende regels ten behoeve van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: Wht) in werking getreden. Gelet op het
bepaalde in artikel 8.6 en 9.2 Wht moeten de bestreden beschikkingen geacht worden te zijn genomen op grond van artikel 2.1 en verder van de Wht.
Procesverloop
- Op 10 februari 2020 heeft belanghebbende schriftelijk verzocht om herbeoordeling
van KOT voor de toeslagjaren 2011, 2012 2016 en 2017. - Bij beschikking van 2 maart 2021 heeft UHT naar aanleiding van de lichte toets een
forfaitair bedrag van € 30.000 aan belanghebbende uitgekeerd en kenbaar gemaakt
dat de situatie van belanghebbende nog niet helemaal beoordeeld is. - Op 22 oktober 2021 heeft de Commissie van Wijzen (hierna: CvW) als advies
uitgebracht dat de compensatieregeling van toepassing is op de toeslagjaren 2011
en 2012 en de maanden januari tot en met april 2016. Voor de maanden mei tot en
met december 2016 en toeslagjaar 2017 komt belanghebbende in aanmerking voor
een O/GS tegemoetkoming. De compensatieregeling en hardheidscompensatie is niet van toepassing voor de maanden mei tot en met december 2016 en toeslagjaar
2017. - Op 10 februari 2022 heeft UHT aangegeven dat het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld op € 44.267 voor de toeslagjaren 2011, 2012 en januari tot en met april 2016. Daarnaast heeft UHT vastgesteld dat voor de periode mei tot en met december 2016 en 2017 belanghebbende geen recht heeft op de compensatieregeling. Belanghebbende heeft voor laatstgenoemde periode wel recht op een aanvullende O/GS tegemoetkoming van € 12.697.
- Op 2 februari 2023 heeft gemachtigde een bezwaarschrift ingediend.
- Op 30 november 2023 heeft UHT een schriftelijke reactie ingediend.
- Op 16 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Het hoorverslag is bij dit
advies gevoegd. - Op 11 oktober 2024 heeft gemachtigde namens belanghebbende aanvullende
stukken ingediend die betrekking hebben op de medische achtergrond van de ex-partner van belanghebbende. - Op 11 november 2024 heeft de Commissie van UHT een aanvullende beschouwing
ontvangen als reactie op de door gemachtigde nagezonden stukken. - De Commissie bestaande uit [commissieleden], heeft dit advies behandeld.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
De ontvankelijkheid van de bezwaarschriften is niet in geschil.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
Equality of arms
Belanghebbende voert in bezwaar aan dat UHT handelt in strijd met het beginsel van
equality of arms. In haar ogen wordt zij in haar procesbelang geschaad, omdat ze niet de beschikking krijgt over een volledig bezwaardossier en daardoor niet over de voor het voeren van bezwaar benodigde documenten beschikt. De Commissie overweegt hierover het volgende.
De Commissie is een onafhankelijke bezwaarschriftenadviescommissie in de zin van
artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Voor de procedure bij de Commissie gelden de procedurele waarborgen van de Awb en tegen beslissingen op
bezwaar van UHT, zoals volgt op de adviezen van de Commissie, kan een
belanghebbende rechtsmiddelen instellen bij de rechter.
Op grond van artikel 7:4 lid 2 Awb en artikel 5.2 leden 3 en 4 van de Wht heeft een
belanghebbende voorafgaand aan de hoorzitting bij de Commissie recht op afschriften
van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift, met alle van belang zijnde producties is aan gemachtigde toegezonden. Hierdoor hebben gemachtigde en belanghebbende kennis kunnen nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit en gelegenheid gehad om daarop te reageren. Uit de stellingname van belanghebbende en UHT volgt niet dat er in het aan de Commissie en belanghebbende beschikbaar gestelde bezwaardossier nog specifieke stukken zouden ontbreken die van enig belang zijn geweest bij de door UHT genomen besluiten. Naar het oordeel van de Commissie zijn er dan ook geen aanknopingspunten dat belanghebbende in haar procesbelang is geschaad. De Commissie acht het bezwaar daarom op dit onderdeel ongegrond.
Zorgvuldigheid- en motiveringsbeginsel
Voor zover UHT de bestreden beslissing niet uitvoerig zou hebben toegelicht, is de
Commissie van oordeel dat met het indienen van de uitgebreide schriftelijke reactie, de overzichten van het Landelijk Incassocentrum (hierna: LIC-overzichten), de overige
producties en de compensatieberekening, het bestreden besluit voldoende is onderbouwd en zorgvuldig tot stand is gekomen. De Commissie adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Rentevergoeding gemiste KOT
De Commissie volgt het standpunt van UHT, zoals is uiteengezet in de schriftelijke
reactie, dat de eerdere berekening met betrekking tot de rentevergoeding over gemiste KOT (component m) dient te worden aangepast. De Commissie
adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar gegrond te verklaren en de compensatie
opnieuw te berekenen in lijn met haar schriftelijke reactie.
Onjuiste ingangsdatum en einddatum van immateriële vergoeding
In haar schriftelijke reactie merkt UHT op dat voor de berekening van de hoogte van de
vergoeding voor immateriële schade de ingangsdatum van 1 mei 2013 aangepast dient te worden naar 2 maart 2012. De immateriële schadevergoeding (component l) dient dus te worden bijgesteld. Daarnaast stelt de Commissie vast dat de einddatum voor de berekening van de immateriële schadevergoeding vastgesteld dient te worden op de dagtekening van de beslissing op bezwaar.
Aanvullende vergoeding
De Commissie merkt op dat bovenstaande aanpassing tot gevolg heeft dat ook de
aanvullende vergoeding van 1% (component n) dient te worden doorberekend tot de
datum van de beslissing op bezwaar.
Toeslagjaren 2016 en 2017
Tijdens de hoorzitting is de medische achtergrond van de toenmalige toeslagpartner van belanghebbende aan de orde gekomen. De toeslagpartner zou vanwege medische
redenen niet in staat zijn geweest om op de kinderen te passen in de periode vanaf april 2016 tot en met december 2016 en in het jaar 2017. Belanghebbende stelt dan ook dat zij over deze periode recht heeft op compensatie.
In de schriftelijke reactie en ter zitting is door UHT aangegeven dat het van belang is om objectief te kunnen vaststellen dat de toeslagpartner van belanghebbende door ziekte inderdaad niet in staat was om voor de kinderen te kunnen zorgen. UHT heeft
aangegeven dat om op dit punt mogelijk tot een andere beoordeling te kunnen komen, de medische beperking van de ex-partner met stukken onderbouwd dient te worden.
Op 11 oktober 2024 heeft gemachtigde namens belanghebbende aanvullende stukken
ingediend die betrekking hebben op de medische achtergrond van de ex-partner van
belanghebbende. De Commissie stelt vast dat hieruit onder andere blijkt dat de expartner, destijds toeslagpartner, van belanghebbende vanaf 4 april 2016 tot en met 31 december 2017 een Ziektewet uitkering heeft ontvangen. In de aanvullende beschouwing heeft UHT aangegeven dat deze stukken voldoende aantonen dat de ex-partner van belanghebbende niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging van de kinderen op zich kon nemen. De Commissie onderschrijft deze conclusie van UHT en overweegt dat voldoende is komen vast te staan dat de ex-partner over de betreffende periode niet op de kinderen kon passen vanwege de medische beperkingen. Dit leidt volgens de Commissie echter nog niet tot compensatie over deze periode, zoals door
belanghebbende is betoogd. De Commissie overweegt hierover het volgende.
In het advies van CvW van 22 oktober 2021 is overwogen dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat na april 2016 gebruik is gemaakt van geregistreerde opvang. De Commissie ziet, op grond van de stukken in het dossier, onvoldoende aanleiding om van dit standpunt af te wijken. Op 6 mei 2019 is in een beslissing op het herzieningsverzoek geconstateerd dat geen gegevens verstrekt zijn van (onder andere) de verzochte jaaropgaven van 2016 en 2017 van de kinderopvanginstelling. Ook in de schriftelijke reactie van UHT in de onderhavige bezwaarprocedure is gesteld dat stukken dienen te worden aangeleverd met betrekking tot de gemaakte kosten van opvang over deze periode. Dit is vervolgens niet gebeurd. UHT neemt daarom, ook in de aanvullende beschouwing van 7 november 2024, het standpunt in dat niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van geregistreerde kinderopvang.
De Commissie acht het standpunt van UHT navolgbaar. Volgens de Commissie is
weliswaar voldoende vast komen te staan dat de toenmalige toeslagpartner van
belanghebbende door medische omstandigheden niet voor de kinderen kon zorgen, maar de Commissie heeft onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat er over deze periode gebruik is gemaakt van een geregistreerde kinderopvanginstelling. Dit betekent dat belanghebbende over deze periode niet voldeed aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 1.5 lid 1 van de Wet Kinderopvang. Er bestond evident geen recht op KOT. Gelet hierop ziet de Commissie geen aanleiding om af te wijken van het standpunt van UHT zoals verwoord in de aanvullende beschouwing. Zij adviseert dan ook om het bezwaar op dit punt ongegrond te verklaren.
Toeslagjaren 2013, 2014, 2015 en 2018
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij mogelijk aanspraak heeft op compensatie voor de toeslagjaren 2013, 2014, 2015 en 2018. De Commissie kan daarover pas een advies uitbrengen, als UHT na herbeoordeling van deze jaren een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen. De Commissie overweegt dat ter hoorzitting door UHT de toezegging is gedaan dat zij het verzoek voor herbeoordeling van deze toeslagjaren zal voorleggen aan de verantwoordelijke afdeling. De Commissie adviseert UHT om haar toezegging gestand te doen.
Hardheid vanwege beslagvrije voet
Belanghebbende voert aan dat zij in aanmerking komt voor een compensatie van de
schade die zij heeft geleden als gevolg van de verrekeningen van de terugvordering over de toeslagjaren 2016 en 2017 met de nadien toegekende toeslagen (waaronder de toegekende KOT). B/T heeft bij deze verrekeningen geen rekening gehouden met de
beslagvrije voet. Hierdoor is sprake van hardheid van het stelsel.
De Commissie overweegt dat de KOT expliciet is uitgesloten van de beslagvrije voet in
artikel 475c sub j van het Wetboek van Rechtsvordering. Zoals blijkt uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot uitbreiding van de beslagvrije voet is dat een bewuste keuze geweest die vooral gelegen is in het feit dat de KOT in zijn aard wezenlijk verschilt van de overige toeslagen. De KOT is namelijk juist gericht op de bevordering van arbeidsparticipatie, terwijl de overige toeslagen (huur- en zorgtoeslag, kindgebonden budget) een duidelijk inkomensondersteunend karakter hebben. Hiermee onderschrijft de Commissie de gegeven toelichting van UHT ter zitting.
De vraag of, en in hoeverre, rekening is gehouden met de beslagvrije voet bij
verrekeningen met andere toeslagen, valt buiten de reikwijdte van het begrip
vooringenomen handelen. De Commissie is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot de conclusie dat sprake is van hardheid van het stelsel. De Commissie adviseert UHT dit onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.
Proceskostenvergoeding
Nu de bezwaren naar de mening van de Commissie deels gegrond zijn en het advies van de Commissie ertoe strekt om de beschikking met de kenmerk UHT-DC I te herroepen, adviseert de Commissie UHT tevens de kosten van rechtsbijstand in deze procedure te vergoeden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Commissie adviseert om hierbij de hoogste vergoeding toe te kennen met wegingsfactor 2.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande adviseert de Commissie:
- het bezwaarschrift gericht tegen de beschikking met kenmerk UHT-DC I deels
gegrond te verklaren en de compensatieberekening aan te passen op voornoemde
punten; - het bezwaar voor het overige ongegrond te verklaren;
- het verzoek om een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter