BAC 2023-11594
Publicatiedatum 18-06-2025
Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen
Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)
Betreft: het bezwaarschrift van belanghebbende
Primair besluit: 21 december 2022 (UHT-DCHA)
Hoorzitting: 29 augustus 2024 om 10:00 uur
Overdracht advies aan UHT: 22 oktober 2024
Samenvatting
De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onderwerp van advies
Het op 1 februari 2023 door belanghebbende ingediende en ontvangen bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT op 21 december 2022 genomen definitieve beschikking
herbeoordeling kinderopvangtoeslag (kenmerk: UHT-DCHA).
Met toepassing van de Wet houdende regels ten behoeve van de hersteloperatie
toeslagen (Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht) is belanghebbende bij
voornoemde beschikking medegedeeld dat zij geen recht heeft op compensatie of een
tegemoetkoming omdat in haar geval in de jaren 2006 tot en met 2015 geen sprake is
geweest van vooringenomen handelen, hardheid of een opzet/grove schuld kwalificatie.
Procesverloop
- Belanghebbende heeft op 11 mei 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over de jaren 2006 tot en met 2016. - UHT heeft bij beschikking van 17 februari 2022 aan belanghebbende medegedeeld
dat zij nog niet in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000,- en dat de
herbeoordeling nog niet klaar is. - De Commissie van Wijzen (hierna: CvW) heeft haar beoordeling van het verzoek
van belanghebbende op 7 december 2022 aan UHT toegestuurd. CvW heeft
geadviseerd dat er voor de jaren 2006 tot en met 2015 geen aanwijzingen zijn dat
de definitief vastgestelde bedragen aan KOT voor de toeslagjaren 2006 tot en met
2015 onjuist zijn of dat de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: B/T) voor deze
jaren institutioneel vooringenomen heeft gehandeld. Ook zijn er voor deze jaren
geen aanwijzingen voor onbillijkheden als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wht. Er hebben slechts reguliere correcties van de KOT plaatsgevonden wegens wijzigingen van het toetsingsinkomen en/of wegens wijzigingen van de kinderopvanggegevens Er is geen enkele aanwijzing dat de registratie van de naam van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) van invloed is geweest op de toekenning van KOT of bij de beoordeling daarvan. - UHT heeft bij de bestreden beschikking met kenmerk UHT-DCHA afgezien van de
toekenning van compensatie of een tegemoetkoming aan belanghebbende voor de
jaren 2006 tot en met 2016. - Belanghebbende heeft bij brief van 1 februari 2023, ingekomen op 1 februari
2023, tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend. - UHT heeft op 10 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het bezwaarschrift.
- Op 29 augustus 2024 heeft ten behoeve van het bezwaarschrift van
belanghebbende een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een verslag
gemaakt. Dit verslag is achter het advies gevoegd. - UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 5 september 2024
een nadere schriftelijke reactie ingediend. Belanghebbende heeft daar op 19
september 2024 op gereageerd. - De Commissie bestaande uit [voorzitter], [commissielid] en [commissielid] heeft het bezwaar behandeld en het navolgende advies uitgebracht.
Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift ontvankelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit
De Commissie ziet zich gesteld voor de vraag of UHT terecht en op goede gronden is
gekomen tot haar beslissing om het verzoek van belanghebbende om compensatie en
tegemoetkoming voor de jaren 2006 tot en met 2015 af te wijzen. In dit besluit is door
UHT geoordeeld dat de bijstelling van de KOT het gevolg is geweest van reguliere
wijzigingen in onder meer het aantal afgenomen uren en de inkomenssituatie van
belanghebbende. Deze bijstelling is, volgens UHT, derhalve niet het gevolg geweest van institutioneel vooringenomen handelen, hardheid bij de toepassing van het stelsel en/of het gevolg van een onterechte kwalificatie wegens opzet/ grove schuld (hierna:O/GS).
De Commissie beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
FSV
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bestreden beschikking omdat de
omstandigheid dat zij in de FSV was opgenomen niet, althans niet kenbaar, in de
herbeoordeling die aan de beschikking ten grondslag ligt is betrokken. Bij gebrek aan
wetenschap stelt belanghebbende dat sprake is van (of althans de schijn van) kennelijk
vooringenomen handelen, schending van de algemene beginselen van een behoorlijk
bestuur en ongelijke behandeling door de B/T met betrekking tot de vaststelling van de KOT over de jaren 2006 tot en met 2015.
Ten aanzien van de FSV-registratie van belanghebbende wordt op deze plaats
opgemerkt, dat die registratie op zich niet direct een recht op compensatie oplevert
onder de Wht. De FSV-registratie op zichzelf biedt namelijk nog geen grond voor de
conclusie dat daarmee jegens belanghebbende ook institutioneel vooringenomen is
gehandeld bij de toepassing van het stelsel of van een onterechte kwalificatie O/GS.
Op de vraag of de FSV-registratie van belanghebbende van invloed is geweest op de
beoordeling van de door belanghebbende aangevraagde KOT in de jaren 2006 tot en
met 2015 heeft UHT, onder verwijzing naar producties, per toeslagjaar uiteen gezet hoe de beschikkingen KOT in deze jaren tot stand zijn gekomen. Uit deze uiteenzetting volgt dat de KOT steeds is vastgesteld naar aanleiding van informatie die door
belanghebbende zelf aan B/T is aangereikt. Belanghebbende heeft wijzigingen in haar
situatie aangegeven en geantwoord op reguliere controlevragen van B/T.
In het geval van belanghebbende is niet gebleken dat B/T over de toeslagjaren 2006 tot en met 2015 meer of andere gegevens dan noodzakelijk heeft opgevraagd om het recht op KOT te kunnen vaststellen. Het instellen van een controle of het tussentijds opvragen van gegevens is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat vaststelling van de KOT in de verschillende jaren vanwege de FSV-registratie van belanghebbende is beïnvloed. Evenmin kan aldus worden vastgesteld dat B/T vooringenomen heeft gehandeld, dan wel dat sprake is geweest van hardheid bij de toepassing van het stelsel of dat het opvragen van gegevens het gevolg is geweest van een onterechte kwalificatie wegens O/GS.
Tegen deze achtergrond kan de Commissie zich vinden in het besluit van UHT dat
belanghebbende niet in aanmerking komt voor compensatie voor de jaren 2006 tot en
met 2015.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel
ongegrond te verklaren.
Tot slot overweegt de Commissie op dit punt het volgende. Tijdens de behandeling van het bezwaarschrift heeft belanghebbende aangegeven dat zij graag een antwoord
ontvangt op de vraag of eerdergenoemde FSV-registratie van invloed is geweest op de
wijze waarop B/T met haar aanvragen om toeslagen en de afwikkeling daarvan is
omgegaan.
De Commissie is ingesteld om te adviseren over de wijze waarop UHT beslist op
aanvragen voor het herstel van fouten die zijn gemaakt bij de kinderopvangtoeslagen.
Advies uitbrengen over de wijze waarop B/T in het verleden jegens belanghebbende met (andere) toeslagen is omgegaan, is derhalve niet aan de orde.
[Naam kinderopvang A]
Belanghebbende stelt dat de bestreden beschikking is gebaseerd op feitelijke
onjuistheden doordat zij geen kinderopvang heeft afgenomen van [naam kinderopvang A]. Zij nam kinderopvang af bij kinderopvanginstelling [naam kinderopvang B] en niet bij [naam kinderopvang A]. UHT heeft in haar
schriftelijk verweer toegelicht dat het hier een administratieve aangelegenheid betreft
die weliswaar tot verwarring kan leiden, maar niet van invloed is op het recht op compensatie of een tegemoetkoming. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat zij de toelichting begrijpt en met de gevolgtrekking van UHT kan instemmen.
De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel
ongegrond te verklaren.
Ontbreken definitieve beschikking 2006
Tot slot werpt belanghebbende de vraag op of de KOT over het jaar 2006 wel juist is
vastgesteld, nu een definitieve beschikking met betrekking tot dat jaar ontbreekt.
UHT heeft toegelicht dat door verjaring niet steeds alle originele beschikkingen kunnen worden teruggevonden. Hetgeen is beschikt kan worden afgeleid uit (een combinatie van) de verschillende overzichten die door UHT als productie bij haar toelichting zijn gevoegd. Uit de toelichting van UHT en de daarbij gevoegde producties volgt dat het ontbreken van de definitieve beschikking geen gevolgen heeft gehad voor belanghebbende. Alle aan belanghebbenden toegekende KOT is uitbetaald.
Nu het ontbreken van een definitieve beschikking geen kenmerk is van vooringenomen handelen door B/T of een kenmerk van het bijzonder hard uitwerken van het wettelijk systeem, kan de Commissie UHT volgen in het standpunt dat het ontbreken van deze beschikking geen recht op compensatie oplevert. De Commissie adviseert UHT het bezwaar van belanghebbende op dit onderdeel ongegrond te verklaren.
Conclusie
Samengevat adviseert de Commissie om het bezwaar ongegrond te verklaren.
[handtekening]
Secretaris
[handtekening]
Fungerend voorzitter