Ga direct naar de inhoud Ga direct naar de footer

BAC 2023-11560

Advies van de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen

Aan: Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (hierna: UHT)

Betreft: het bezwaarschriften van belanghebbende

Primair besluit: 7 december 2022 (UHT-DCH en UHT-O OGS B)

Hoorzitting: 23 juli 2024 om 11:00 uur

Overdracht advies aan UHT: PM

Samenvatting

De Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: de Commissie) adviseert UHT
het bezwaar tegen de beschikking van 7 december 2022 met kenmerk UHT- DCH
gedeeltelijk gegrond te verklaren en een vergoeding van de proceskosten toe te wijzen. Voorts adviseert de Commissie om de bezwaren gericht tegen de beschikking van 9 december 2022 met kenmerk UHT-O OGS B ongegrond te verklaren.

Onderwerp van advies

Bezwaarschrift 1
Het door gemachtigde namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen “definitieve beschikking herbeoordeling kinderopvangtoeslag” van 7 december 2022 met kenmerk UHT-DCH.

Bezwaarschrift 2
Het door gemachtigde ingediende bezwaarschrift is gericht tegen de door UHT genomen “definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld (O/GS)” van 9 december 2022 met kenmerk UHT-O OGS B.

Aan belanghebbende is met toepassing van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna:
Wht) compensatie toegekend voor een bedrag van € 37.164 voor de toeslagjaren 2007, 2009 en januari tot en met november 2010 en geen compensatie toegekend voor 2006, 2008, december 2010, 2011 en 2012.

Aan belanghebbende is tegemoetkoming O/GS toegekend voor een bedrag van
€ 4.670 voor de toeslagjaren december 2010, 2011 en 2012.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de Commissie Werkelijke Schade (hierna: CWS) bestemd.

Procesverloop

  • Belanghebbende heeft op 19 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van de
    kinderopvangtoeslag (hierna: KOT) over het jaar 2012.
  • UHT heeft bij beschikking van 21 april 2021 aan belanghebbende medegedeeld
    dat zij wel in aanmerking komt voor een betaling van € 30.000.
  • UHT heeft bij vooraankondiging aan belanghebbende een compensatie toegekend
    voor een bedrag van € 7.023.
  • UHT heeft bij de bestreden beschikking van 7 december 2022 met kenmerk UHTDCH aan belanghebbende een compensatie toegekend voor een bedrag van
    € 37.164.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 15 januari 2023, ingekomen op 17 januari 2023,
    tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Bij beschikking van 9 december 2022 (UHT-O OGS B) is aan belanghebbende voor
    de toeslagjaren december 2010, 2011 en 2012 de definitieve tegemoetkoming
    opzet/grove schuld van € 4.670 toegekend.
  • Gemachtigde heeft bij brief van 15 januari 2023, ingekomen op 17 januari 2023,
    tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
  • Bij brief van 27 september 2023 heeft gemachtigde de bezwaargronden
    aangevuld.
  • UHT heeft op 15 december 2023 schriftelijk gereageerd op de bezwaarschriften.
  • Op 23 juli 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Van de hoorzitting is een
    verslag gemaakt, dat achter het advies is gevoegd.
  • UHT heeft, daartoe door de Commissie ter zitting verzocht, op 15 augustus 2024
    een nadere schriftelijke reactie ingediend. Gemachtigde heeft daar op 20 augustus
    2024 op gereageerd en aangegeven dat het dossier onbegrijpelijk is. Hierop heeft
    UHT op 1 september 2024 aangegeven dat het bezwaardossier is verstrekt en alle
    stukken daarin aanwezig zijn. Op 7 september 2024 geeft gemachtigde nogmaals
    per e-mail aan te betwisten dat er geen ander dossier is. Deze reactie is op 9
    september 2024 aan UHT gestuurd. Omdat deze discussie buiten de invloedsfeer
    van de Commissie valt, wordt overgegaan tot advisering op basis van de
    aanwezige stukken.
  • Dit advies wordt uitgebracht [commissielid], [commissielid] en [commissielid].

Ontvankelijkheid en algemene opmerkingen

Niet in geschil is dat de bezwaarschriften ontvankelijk zijn.

Overwegingen ten aanzien van de bezwaren en het bestreden besluit

Bezwaarschrift 1 ten aanzien van het besluit met kenmerk UHT-DCH

Datum immateriële schadevergoeding
UHT heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de aanvangsdatum voor de
berekening van de immateriële schadevergoeding onjuist is vastgesteld, maar in het
voordeel van belanghebbende. Bovendien heeft dit geen gevolgen voor de berekening
van de vergoeding voor immateriële schade. Nu volgens UHT sprake is van een
(gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaar zal de berekening van de immateriële schadevergoeding doorlopen tot de dagtekening van het besluit op bezwaar. De Commissie adviseert UHT om conform het beleid van UHT de einddatum van de periode waarover de vergoeding van immateriële schade wordt berekend te bepalen op de datum van de beslissing op bezwaar.

Omliggende jaren en procedure CWS
Belanghebbende stelt dat zij ook voor de omliggende jaren recht op compensatie heeft nu zij in deze jaren de gevolgen heeft gevoeld van de vooringenomenheid door de terugvorderingen/verrekeningen door de B/T.
De Commissie is van mening dat terechte terugvorderingen en het verrekenen daarvan
geen compensatie op grond van hardheid opleveren. Uit de wetsgeschiedenis van de
Wht en systematiek van de compensatieregeling kan niet worden afgeleid dat de
wetgever dergelijke gevallen voor ogen heeft gehad.
Er is niet aannemelijk gemaakt of aan de Commissie anderszins gebleken dat de
betreffende verrekeningen onjuist waren.

Deze bezwaarschriftprocedure heeft alleen betrekking op de toekenning van de
standaard vergoedingen en niet op de vergoeding van de werkelijke schade. Hiervoor is de procedure bij de CWS bestemd.

Forfaitaire bedragen/ Compensatie dekt niet alle (immateriële) schade
Belanghebbende vraagt UHT om in het voordeel van belanghebbende af te wijken van
de forfaitaire vergoeding van de immateriële schade die de Wht voorschrijft.
Belanghebbende heeft immers veel meer schade geleden dan € 500 per halfjaar.
De Commissie overweegt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om in het kader van de integrale beoordeling te werken met een systeem van forfaitaire vergoedingen. De Commissie heeft in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding
gevonden om te komen tot het oordeel dat het in de Wht neergelegde
compensatiestelsel in een geval als het onderhavige buiten toepassing zou moeten
blijven. Zulks te meer omdat de Wht ook voorziet in vergoeding van de daadwerkelijke
(im)materiële schade via de procedure bij de CWS.
De Commissie verwijst in dit verband tevens naar de uitspraken van de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772
en ECLI:NL:RVS:2023:852. Het door de gemachtigde op dit punt ontwikkelde betoog
slaagt daarom niet.

Terugvordering
Belanghebbende stelt dat het terug te vorderen bedrag € 32.869 moet zijn in plaats van € 30.263.
Uit de schriftelijke reactie van UHT komt naar voren dat uit de betaal- en
verrekenoverzichten is gebleken dat het totaal teruggevorderd bedrag over de jaren
2007, 2009 en 2010 € 31.809 is. De compensatie is over het toeslagjaar 2010 alleen
berekend over de maanden januari tot en met november. Het totaalbedrag van
€ 30.263 komt overeen met het bedrag zoals genoemd in de compensatieberekening.
De Commissie ziet derhalve geen aanleiding om aan te nemen dat dit bedrag niet juist
is.

Ontbrekende stukken/dossier
Belanghebbende stelt dat het dossier onvolledig is. De Commissie volgt dit standpunt
niet. De schriftelijke reactie en de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn aan
gemachtigde toegezonden. De Commissie heeft geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat hier niet is voldaan aan de in artikel 7:4 lid 2 Algemene wet
bestuursrecht (hierna: Awb) neergelegde verplichting om alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen. De Commissie adviseert UHT daarom om dit
onderdeel van het bezwaar ongegrond te verklaren.

Belanghebbende stelt dat de compensatieberekening voor de toeslagjaren 2007, 2009 en 2010 niet klopt en voor de jaren 2006, 2008 en 2011 ten onrechte geen compensatie is toegekend.

Geen compensatie toeslagjaren 2006 en 2008
De Commissie overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat bij de toekenning,
aanpassing of terugvordering van de KOT over de jaren 2006 en 2008 sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T dan wel hardheid van het stelsel als bedoeld in de Wht. De (hoogte van de) terugvorderingen KOT zijn door UHT in de (nadere) schriftelijke reactie nader onderbouwd en deze komen voort uit reguliere wijzigingen. De bijstellingen zijn daarmee conform de wet uitgevoerd. Dergelijke bijstellingen geven, gelet op artikel 2.1, lid 1, onder b Wht, in beginsel geen aanspraak op een zogenoemde hardheidstegemoetkoming.
Belanghebbende komt voor deze jaren dus niet in aanmerking voor compensatie op
grond van de Wht. De Commissie adviseert UHT daarom om dit onderdeel van het
bezwaar ongegrond te verklaren.

Geen compensatie toeslagjaar 2011
Gelet op het dossier overweegt de Commissie dat aannemelijk is geworden dat er bij de toekenning, aanpassing of terugvordering van de KOT mogelijk sprake is geweest van institutioneel vooringenomen handelen door B/T omdat bij de nihilstellingen die zijn doorgevoerd geen navraag is gedaan bij belanghebbende. Toekenning van compensatie blijft, ingevolge artikel 2.1, lid 2, van de Wht, echter achterwege als sprake is van een ernstige onregelmatigheid die aan de ouder toerekenbaar is. Volgens UHT was daarvan in het jaar 2011 sprake, omdat belanghebbende voor dit toeslagjaar geen gebruik maakte van geregistreerde kinderopvang. Hoewel de Commissie met de
belanghebbende van mening is dat ook in gevallen zoals de onderhavige kritisch moet
worden gekeken naar het bewijs dat UHT aandraagt, is zij van mening dat UHT genoeg
aanknopingspunten heeft aangedragen die haar standpunt ondersteunen. Zo volgt uit de KOI-viewer niet dat er sprake is geweest van opvang in 2011 (productie
72). Voor de voorgaande toeslagjaren waarin kinderopvangtoeslag is afgenomen, zijn er wél gegevens aangetroffen in de KOI-viewer. Voorts heeft belanghebbende aan de PZBer verklaard dat zij in 2011 vermoedelijk geen opvang heeft gehad.
Het ligt dan op de weg van belanghebbende om haar standpunt aannemelijk te maken. Dit heeft zij echter nagelaten. De Commissie adviseert UHT het bezwaar ongegrond te verklaren.

Compensatie toeslagjaren 2007, 2009 en 2010
Volgens UHT is over de toeslagjaren 2007, 2009 en 2010 (januari tot en met november) sprake van vooringenomenheid. Op basis hiervan is aan belanghebbende compensatie toegekend. UHT verwijst voor de uitleg van de compensatieberekening naar de bijlage van het bestreden besluit, de (nadere) schriftelijke reactie en het informatie- en beoordelingsformulier.

Component o rente over gemiste KOT
UHT heeft aangegeven dat de periode waarover de rentevergoeding is berekend niet juist is. De Commissie adviseert UHT om de renteberekening in de beslissing op bezwaar overeenkomstig haar eigen standpunt aan te passen.

Component p vaste vergoeding 1%
Ook de vaste vergoeding van 1 % dient te worden aangepast aan de gewijzigde
berekening.

Proceskosten
De Commissie adviseert om (de componenten n, o en p) van de ”Berekening definitieve beslissing compensatiebedrag kinderopvangtoeslag” aan te passen op de door UHT in haar schriftelijke reactie aangegeven wijze. Aangezien het bestreden besluit daardoor wordt herroepen, dient er een proceskostenvergoeding toegekend te worden. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft belanghebbende recht op een forfaitaire vergoeding op basis van twee procespunten (bezwaarschrift en bijwonen hoorzitting). Net als in eerdere zaken adviseert de Commissie daarbij de hoogste vergoeding toe te kennen (wegingsfactor 2).

Bezwaarschrift 2 ten aanzien van het besluit met kenmerk UHT-O OGS B

O/GS toeslagjaren 2010 (december), 2011 en 2012
Belanghebbende stelt dat de berekening niet klopt.

De Commissie merkt hierover het volgende op. Voor deze jaren was sprake van een
onterechte kwalificatie O/GS. UHT heeft daarvoor een tegemoetkoming O/GS op basis
van artikel 2.6 Wht toegekend. Met de “uitleg berekening tegemoetkoming opzet/grove schuld” heeft UHT de berekening voldoende toegelicht. Dat de berekening volgens gemachtigde niet klopt volgt de Commissie niet. De Commissie adviseert UHT om dit bezwaar ongegrond te verklaren.

Conclusie

Samengevat adviseert de Commissie om:

  • Het bezwaarschrift tegen de definitieve beschikking compensatie KOT (UHT-DCH)
    gegrond te verklaren ten aanzien van de rente over gemiste KOT en alle,
    ingevolge de Wht, daarmee samenhangende, vergoedingen opnieuw te berekenen
    met inachtneming van dit advies en de bezwaren voor het overige ongegrond te
    verklaren;
  • Het bezwaarschrift tegen de beschikking UHT-O OGS B ongegrond te verklaren;
  • een vergoeding toe te kennen voor kosten van rechtsbijstand in deze
    bezwaarprocedure.

[handtekening]

Secretaris

[handtekening]

Fungerend voorzitter